Terug naar overzicht

De rechtsstaat dient ook de wolf


“Hoe gaat u voorkomen dat roedels wolven ons land zullen intrekken?” Die vraag werd in 2009 gesteld aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit door de Kamerleden Ormel en Schreijer-Pierik. De minister ondernam echter geen actie om de komst van de wolf te verhinderen, en haar opvolgers evenmin. Canis lupus mocht zich vestigen, ondanks een tot op heden niet aflatend spervuur aan oproepen tot afschot en pleidooien voor een wolvenvrij Nederland. Deze terugkeer van de wolf, zelfs in de drukke en dichtbevolkte lage landen, staat niet los van de rechtsstaat, en illustreert de fundamentele rol van het recht als steller van normen, bewaker van belangen, en begrenzer van macht. Daarnaast laat deze terugkeer zien hoe nieuwe kennis dikwijls morele consequenties heeft die zichtbaar worden in het recht, met alle praktische gevolgen van dien. Ten slotte staat de wolf symbool voor de meerwaarde van de Europese rechtsorde.

De wolf en het Europese recht
In 2011 vond de eerste betrouwbare waarneming – sinds de 19e eeuw – van een wolf in Nederland plaats, gevolgd door de eerste vestiging in 2018 en de eerste voortplanting in 2019. De teller staat inmiddels op tien roedels. Op de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en in de noordelijke provincies is een toppredator terug van weggeweest, wat een positieve bijdrage levert aan de biodiversiteit. Plaatselijke reeën, herten en zwijnen worden weer gezond en scherp gehouden dan wel verschalkt, dat laatste tot vreugde van raven en een leger andere aaseters. Net als in voorbije eeuwen staat echter ook onbeschermd vee nog steeds op het wolvenmenu, en ondanks geruststellende statistieken blijkt de menselijke angst voor wolven dieper te zitten dan sommigen hadden gedacht. Op beide vlakken blijft gezond verstand geboden.

Als een politicus, journalist, boer of buurvrouw de vraag stelt of het niet beter zou zijn om de wolf opnieuw uit Nederland te verbannen, of in ieder geval stevig te bejagen, dan is vrijwel standaard (een deel van) het antwoord dat dit niet mag. Onder de Nederlandse wet is de wolf namelijk strikt beschermd. Er geldt een wettelijk verbod op het doden en verjagen van wolven, waarvan door de autoriteiten slechts bij uitzondering, onder strenge voorwaarden, mag worden afgeweken. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van een veiligheidsrisico dat niet op andere wijze kan worden weggenomen.

De vervolgvraag is vaak of dat wettelijk verbod dan niet gewoon kan worden geschrapt, of op zijn minst afgezwakt? Nee, is dan het antwoord, want dat zou strijd opleveren met de EU-Habitatrichtlijn. Die stelt het afkondigen en handhaven van het genoemde verbod op het doden (en dergelijke) van wolven als harde eis aan Nederland en andere lidstaten. Deze Europese minimumbescherming geldt niet alleen diep in het bos, of in bepaalde reservaten, maar overal waar de wolf gaat, ook op het boerenerf of in het centrum van Bennekom. En een ‘Duitse’ wolf of wolvin draagt deze beschermde status bij het passeren van de Nederlandse grens gewoon met zich mee. Oftewel, het antwoord op de vraag of de wolf welkom is, is op Europees niveau al decennia geleden vastgelegd.

Stelt u zich eens voor dat de Habitatrichtlijn en aanverwante internationale afspraken er niet waren. Dan zou de terugkeer – en, mocht het zover komen, het voortbestaan – van de wolf in Nederland (en in Duitsland, Frankrijk, Zweden, enzovoort) afhangen van de maatschappelijke consensus van het moment en in handen liggen van provinciale en nationale volksvertegenwoordigers en bestuurders. Hoeveel wolvenfamilies zouden er anno 2024 dan in Nederland hebben gewoond? Mijn eigen inschatting is afgerond nul.

In vrijwel alle EU-lidstaten zit het aantal wolven in de lift, maar in het enorme, dunbevolkte Noorwegen worden slechts zes wolvenroedels getolereerd, in een klein gebied tegen de Zweedse grens. Noorwegen kan hiermee wegkomen omdat het geen EU-lidstaat is. Ook in Groot-Brittannië lijkt een besluit tot herintroductie van de wolf nog ver weg. De wolf is dan ook een sprekend voorbeeld van het verschil dat het internationale en vooral Europese recht – met zijn relatief moeilijk te wijzigen regels die voorrang genieten boven nationaal en decentraal recht – kan maken bij het waarborgen van hogere belangen op de lange termijn. (Een ander voorbeeld dat het in de collegebanken en op verjaardagen goed doet betreft de maar liefst zes extra levensjaren die de gemiddelde Nederlander te danken heeft aan Europese afspraken over het terugdringen van luchtvervuiling.)

De geest van het natuurbeschermingsrecht
Maar waarom is die beschermde status van de wolf überhaupt in de wet, Europees of niet, terechtgekomen? Ook hier illustreert de wolf een punt van fundamentele aard, namelijk dat het recht – het natuurbeschermingsrecht in dit geval – niet bestaat uit willekeurig (al dan niet vanuit Brussel) aangewaaide regeltjes, maar diepe gronden heeft. En dat het voor een zinvol gesprek met die politicus of buurvrouw cruciaal is om het niet alleen te hebben over het wat maar vooral ook het waarom van de wet. Met de letter van de wet hebben we immers hooguit het halve verhaal te pakken.

Europa, inclusief het huidige Nederland, wordt al vanaf het Midden-Pleistoceen door wolven bewoond – en nog veel langer door wolfachtige voorouders. De mens nam echter, vooral vanaf de middeleeuwen, met kenmerkend enthousiasme en vindingrijkheid de vervolging van de ‘grote boze wolf’ ter hand, wat in grote delen van het continent uiteindelijk leidde tot succesvolle uitroeiing. Een schapenhouder die vandaag de dag verscheurde en verwonde dieren in het weiland aantreft, zal nog steeds haarfijn kunnen aanvoelen waarom.

In de loop van de vorige eeuw vond echter een ommekeer plaats in de kijk op de natuur, inclusief op roofdieren als de wolf. De noodzaak om vee te beschermen tegen predatie is nog steeds onderdeel van die kijk, maar is lang niet meer het dominante bestanddeel. Zoals ik in mijn inaugurele rede eerder dit jaar mocht belichten, vond deze kentering plaats onder invloed van toegenomen ecologisch besef, bewustwording van de desastreuze gevolgen van biodiversiteitsverlies voor de mens, en onderkenning van de intrinsieke waarde van de natuur. Verplichtingen om de terugkeer van grote zoogdieren zoals de wolf te faciliteren houden zo verband met toegenomen inzicht in hun rol in het functioneren van ecosystemen, en tegelijkertijd met een nieuw licht waarin de dieren zelf gezien worden. Namelijk, de gedachte dat zij van waarde zijn, ongeacht hun eventuele nut of schadelijkheid voor de mens. De Amerikaanse president Nixon sprak een halve eeuw geleden van hun “higher right to exist – not granted them by man and not his to take away.”

Deze intrinsieke waarde wordt, behalve in internationale verdragen, ook erkend in artikel 1.3 van de Nederlandse Omgevingswet. Het gewicht ervan is de afgelopen decennia flink toegenomen door groeiend inzicht in het bewustzijn, de intelligentie en het gevoelsleven van niet-menselijke dieren. Onderzoek naar cognitie en sociaal gedrag bij wolven is daarvan een treffend voorbeeld. Het ‘gedierte der aarde’ en het ‘gevogelte des hemels’ blijkt niet te bestaan uit gevoelloze robots, maar het één en ander met Homo sapiens gemeen te hebben, zoals gedocumenteerd in populaire boeken door wijlen Frans de Waal en anderen. Ook andere schepselen hebben gevoelens en geheugens, kunnen plannen en kiezen, spelen en ruziën, liefhebben en rouwen. Net als mensen hebben vleermuizen en wolven individuele karakters, en doen buffels en bijen aan democratische besluitvorming.

En vanuit ethisch opzicht geldt al snel: als je iets eenmaal weet, moet je er iets mee doen. In het verleden leidde voortschrijdend inzicht aangaande medemensen zo voor het besef dat Eurocentrisme, seksisme en racisme niet door de morele beugel kunnen. Wat we nu weten over niet-menselijke aardbewoners, zet antropocentrisme op dezelfde morele helling, als een dubieuze, collectieve vorm van egocentrisme. We zijn niet alleen. Niet als persoon, volk, of land, maar ook niet als soort. Dit inzicht sijpelt langzaam maar zeker door in de wet, en de rechtsstaat beschermt niet langer alleen de mens tegen willekeur van hogerhand.

Zo niet broederschap, dan toch beschaving
De huidige wetgeving rond de wolf reflecteert op meerdere manieren de maatschappelijke kernwaarde van solidariteit. Solidariteit, allereerst, met de wolf. Hoewel niet iedereen de woorden ‘broeder wolf’ in de mond zal nemen, zoals Franciscus van Assisi deed, valt vanuit historisch perspectief lastig te ontkennen dat de mens iets met Canis lupus goed te maken heeft. Solidariteit, vervolgens, met veehouders, die de grootste prijs betalen voor hernieuwde co-existentie, en dus hulp verdienen bij het wederom ‘wolf-proof’ maken van hun bedrijfsvoering.

Maar óók solidariteit met andere landen, in overeenstemming met het fundamentele beginsel van common but differentiated responsibilities, onder meer vastgelegd in de Verklaring van Rio (Beginsel 7). Simpel gezegd, wie van de arme en snel groeiende bevolking van landen als Tanzania en India verwacht dat men daar ook in de toekomst plaats blijft maken voor leeuwen, tijgers, olifanten, nijlpaarden, enzovoort, kan moeizaam tegelijkertijd volhouden dat het in een zeer welvarend land als Nederland niet goed mogelijk is om samen te leven met wolven, die veel minder gevaarlijk en schadelijk zijn.

Overigens beweert vrijwel niemand dat co-existentie met wolven een eenvoudige opgave zou zijn. Samenleven met andere mensen gaat evenmin altijd van een leien dakje. Ter illustratie volstaat een willekeurige aflevering van ‘De rijdende rechter’. Als ruziënde buren er met overleg niet uitkomen, dan geldt echter niet het recht van de sterkste, maar het burgerlijk wetboek. Meester Frank Visser zegt dan: “Dit is mijn uitspraak, en daar zult u het mee moeten doen.” Net zo kan de wolf soms een gemakkelijke, en soms een behoorlijk lastige buur zijn. En ook hier geldt bij conflicten niet langer het recht van de sterkste, maar het uitgangspunt dat de wolf, net als de menselijke buren, bestaansrecht en eigen belangen heeft, en dat we ons best moeten doen om zo goed mogelijk samen te leven. Wanneer dat niet vanzelf gaat, trekt het natuurbeschermingsrecht, net als Meester Visser, een lijn, en ook daarmee zullen we het dan moeten doen. Een kwestie van beschaving.

Over de auteurs

Arie Trouwborst

Arie Trouwborst is hoogleraar natuurbeschermingsrecht aan de rechtenfaculteit van Tilburg University en buitengewoon hoogleraar aan de rechtenfaculteit van North-West University in Zuid-Afrika.

Reacties

Recente blogs
Humaan constitutionalisme
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #12: Marbury vs. Madison
Overheidstoezicht op informeel onderwijs; aan de oever van de Rubicon