Klassiekers democratische rechtsstaat #1: Een ‘allochtoon’ in de hoge raad en loving
Op 9 maart 2020 hield de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer een rondetafelzitting over ‘dikastocratie’. Ik moest daaraan denken toen ik onlangs ‘in de herhaling’ een deel van de film Loving weer zag. Nadat ik mijn betoog had afgestoken verweet een Kamerlid me dat ik me tijdens mijn presidentschap van de Hoge Raad sterk had gemaakt voor meer raciale diversiteit binnen de Hoge Raad. Ik zou gezegd hebben dat het fijn te vinden nog eens iemand van buitenlandse herkomst te mogen installeren als raadsheer in de Hoge Raad. Dat werd door de parlementariër kennelijk gezien als een foute uitlating. Er was alle reden dit als een compliment op te vatten, zoals ik me ook sterk had gemaakt voor meer vrouwen in de Hoge Raad. Zo, als compliment, was het kennelijk niet bedoeld. Het was een verwijt. Klaarblijkelijk had ik onvoldoende oog voor het ‘vaderlandse’ karakter van het hoogste rechtscollege. Helaas liet het protocol van die strak geleide vergadering niet toe daarop meteen te reageren. Ik merk dat het me nog steeds hoog zit. Het was waar wat me werd verweten. Dat streven van me lag in het verlengde van de wel geslaagde poging het aantal vrouwen in de Hoge Raad te vergroten. Een poging iemand van Antilliaanse herkomst in de Hoge Raad te halen had gefaald.
Toen ik onlangs een deel van de film Loving zag, moest ik weer aan dit incident denken. Loving is de titel van een prachtige film van Jeff Nichols over een zwarte vrouw, gespeeld door Ruth Negga, en een blanke man, gespeeld door Joel Edgerton, die vanuit de staat Virginia uitwijken naar Washington om daar in 1958 te trouwen. Het is een waar verhaal. Teruggekeerd in Virginia worden ze in een nacht erop betrapt met elkaar in bed te liggen. Er volgt arrestatie van beiden. Interraciale huwelijken waren in Virginia verboden. Ze worden gestraft. Hun wordt verteld dat de hun opgelegde gevangenisstraf van een jaar vervalt als ze de staat Virginia verlaten. Ze geven daaraan gevolg en vestigen zich in Washington. Met hulp van twee jonge advocaten procederen ze tegen de straf. Uiteindelijk krijgen ze in 1967 gelijk van het unaniem oordelend Hooggerechtshof, 388 U.S. 1 (1967) Loving v. Virginia No. 395. De veroordeling die in Virginia stand had gehouden was gebaseerd op de Virginiaanse Racial Integrity Act of 1924. Er was nog als verweer gevoerd dat er geen sprake was van schending van de ‘equal protection clause’ omdat zwarten en blanken hierdoor gelijk werden getroffen. Het hof antwoordde daarop dat “the law nonetheless violated the Equal Protection Clause because it was based solely on ‘distinctions drawn according to race’ and outlawed conduct—namely, getting married—that was otherwise generally accepted and which citizens were free to do.”
Ook al kun je op de verfilming kritiek hebben, deze is aangrijpend, zeker als je beseft dat dit zich afspeelde in 1958, toen ikzelf 12 jaar was. De zaak Loving roept natuurlijk door de naam van de man al meteen afschuw op. Je zult maar Loving heten en niet met je geliefde mogen trouwen.
Maar in het verband van bovenstaand incident is belangrijker vast te stellen, dat sommigen in Nederland ook lijken te vinden dat het bevorderen van raciale diversiteit een slechte zaak is. Nu is het zo dat volgens de wet (Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) voor een post als rechter alleen in aanmerking komen Nederlanders, dat wil zeggen personen met de Nederlandse nationaliteit. En volgens artikel 3 van de Grondwet zijn alle Nederlanders op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Deze parlementariër keerde zich dus schaamteloos tegen de Grondwet. Dat Nederlanders van vreemde herkomst niet tot rechter zouden mogen worden benoemd is strijdig met de Grondwet. Dat je je keert tegen een voormalig president van het hoogste algemene rechtscollege die meer raciale diversiteit bepleitte is op zijn zachtst gezegd verwonderlijk. Het lijkt juist goed dat in openbare ambten mensen zitten van verschillende achtergrond, mannen en vrouwen, rijken en armen, christenen en joden, hetero’s en homo’s. Dat kan ertoe leiden dat alle bevolkingsgroepen zich enigszins kunnen herkennen in die ambtsdragers: dat zijn onze mensen. Dat geldt voor allerlei beroepen. Het is voor de sociale cohesie van een samenleving van belang dat men zich kan herkennen in ambtsdragers van openbare ambten.
Daarmee is niets gezegd over het toelatingsbeleid met betrekking tot vreemdelingen. Dat is een andere vraag. Maar wie eenmaal Nederlander is, mag, ook nog los van het algemeen uitgangspunt van artikel 1 van de Grondwet, niet worden gediscrimineerd naar herkomst, geslacht, godsdienst, politieke voorkeur, seksuele geaardheid.
Reacties