10 jaar MH 17: herinneringen aan het wetenschappelijk werk van Willem Witteveen
Vandaag tien jaar geleden werd vlucht MH17 neergehaald boven Oekraïne. Eén van de slachtoffers was hoogleraar aan Tilburg University en Eerste Kamerlid Willem Witteveen die samen met zijn vrouw en dochter reisde. Willem Witteveen werd op 3 juli in de Eerste Kamer herdacht in de vorm van een symposium georganiseerd door Tilburg University en de Eerste Kamer. Wat volgt is de gesproken versie van de lezing die Maurice Adams bij die gelegenheid gaf. De uitgebreide versie werd op 12 juli gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad.
I.
“Gezegend zij het land dat kennelijk een zo vaste institutionele orde kent dat de Grondwet er geen gewoon mens interesseert.” (Socialisme & Democratie, 11/2008, p. 54).
Een tijdje geleden werd me gevraagd welke rol onze grondwet nu daadwerkelijk speelt in politiek en samenleving, en of het eigenlijk erg is als onze kennis daarvan onvoldoende blijkt te zijn. De vraag deed me denken aan de hierboven geciteerde uitspraak van Willem Witteveen. Het was 2008 toen hij dit schreef, en het was zijn reactie op de wens van de toenmalige minister van Binnenlandse zaken – overigens een partijgenote; Willem Witteveen was ontzettend aardig, maar hij nam geen blad voor de mond – om te komen tot een grondwet die een ‘educatieve, instructieve en bindende functie’ heeft.
Willem, zoals ik hem verder zal noemen, had wel wat vragen bij die wens. Het zou volgens hem niet veel bijdragen aan de maatschappelijke saamhorigheid of aan het vertrouwen in de politiek. De Grondwet was wat hem betreft vooral een orakeltekst die “op zon- en feestdagen vanaf de kansels van het recht [kan] worden geciteerd.” En dat was wat hem betreft meer dan voldoende.
Toen ik die uitspraak voor het eerst las was ik wat verrast: hoe kan iemand die zo vaak opkwam voor onze democratie, die Grondwet zo wegrelativeren? Mijn eerste interpretatie klopte echter niet. Er was althans iets anders dat meespeelde in zijn evaluatie.
Het voornemen om aan de Grondwet te sleutelen was hem te instrumenteel: het ging immers om een organisch gegroeid document, niet iets wat maakbaar is of waaraan staatscommissies moesten worden gewijd. Je blijft er maar beter vanaf, want voor je het weet ben je, en ik geef opnieuw een citaat, aan het “twisten over invoering van de doodstraf of het afschaffen van het gelijkheidsbeginsel.” Is dat dan wat we willen?
Waar Willem nog vooral verwees naar de ‘gewone mensen’ die niet met de Grondwet bezig zijn, was volgens mij ook bij de meeste juristen en politici het grondwettelijke en constitutionele besef niet heel groot. En dat viel me eigenlijk pas echt op toen ik in 2007 terug in Nederland kwam werken, nadat ik heel wat jaren aan Vlaamse universiteiten had doorgebracht. Ik was een beetje een buitenstaander geworden en voelde me zoals een vis op het droge. Zoals bekend ervaart zo’n vis vooral wat er niet is, iets waarvan hij zich daarvoor, toen hij nog in het water zwom, in het geheel niet bewust was.
Onze constitutionele cultuur lijkt de voorbije jaren echter verandering te ondergaan. De Grondwet is in ieder geval steeds vaker onderdeel van publiek en politiek debat. Dat komt onder andere door een heel aantal spraakmakende rechtszaken over bijvoorbeeld het klimaat, maar ook door de coronacrisis. Plotseling waren er volop discussies en procedures over onze vrijheid, over de avondklok, QR-codes, mondkapjesplicht. Onze grondrechten waren in het geding! En er was de toeslagenaffaire, die bij heel wat politici constitutioneel besef leek te hebben gebracht. En recent was de Grondwet natuurlijk vrijwel dagelijks in het nieuws, als inzet bij de kabinetsinformatie en formatie.
De Grondwet lijkt tot leven gewekt. Wat een luxe. Zou je zeggen.
Of we constitutioneel geletterd zijn, of we de tekst van de Grondwet kennen, weet ik niet. Ik betwijfel het zelfs. Maar in ieder geval lijken we ons meer bewust van een aantal waarden die de Grondwet belichaamt.
II.
“De rechtsstaat heeft […] haar verankering in de democratie, want wat is democratie anders dan het openbare debat over publieke aangelegenheden?” (De geordende wereld van het recht, Amsterdam University Press, 2001, p. 279)
In deze uitspraak ligt Willems visie op het recht besloten. Willem had het dan meestal over wat hij een retorische situatie noemde, en daarmee bedoelde hij, zoals in dit citaat, het openbare debat over publieke aangelegenheden.
Het woord retoriek wordt tegenwoordig vooral geassocieerd met overtuigingsmacht door middel van gemene trucs en manipulatie. Maar dat was dus niet de focus van Willem. Hij steunde voor zijn opvatting op een rijke klassieke traditie. Een goed georganiseerd debat, bijvoorbeeld tussen rechter en advocaat, of regering en parlement, was voor hem vooral een belangrijk model van democratische politiek. Het ging hem over het evenwicht van machten. Als mensen met elkaar op een georganiseerde wijze met elkaar praten, komt het goed. Dat leek zijn uitgangspunt.
Willem vond voor deze opvatting steun in zijn rotsvaste vertrouwen in de mens. Daarin herkende je trouwens ook de sociaaldemocraat, die paradoxaal genoeg enerzijds streed tegen de idee dat de Grondwet maakbaar kon zijn (ik had het daar eerder over). Maar die anderzijds ook aangesloten was bij een politieke partij die geloof in de maakbaarheid van mens en samenleving als speerpunt heeft.
Niettemin, retoriek kan eveneens sluw zijn, manipulatief, slinks. En wie zich daar niet bewust van is, maakt er achteloos of onverschillig gebruik van. Maar wie weet wat ermee te doen, kan er welbewust gebruik van maken, in positieve of negatieve zin.
In 2013, in zijn boek Vuur en As, constateerde Michael Ignatieff, oud-rector van de tot voor kort in Boedapest gevestigde en belaagde Central European University, dat politici steeds vaker oorlogstaal gebruiken. De politieke tegenstander is dan niet iemand met wie je van mening verschilt, maar een vijand tegen wie je ten strijde trekt.
Weinigen hadden aandacht voor Ignatieffs boodschap. Inmiddels is het 2024 en overal gonst het van retorische manipulatie door middel van vijandbeelden. Het taboe op het gebruik van extremistische en ophitsende taal, aan linker- én rechterzijde van het politieke spectrum, lijkt geslecht.
Ian Buruma schreef hier in 2019 het volgende over, in een opinieartikel dat wereldwijd in een heel aantal kranten werd gepubliceerd. Titel: “Als de knokploeg het parlement betreedt.”
“Opruiende taal kan er makkelijk toe leiden dat mensen met een neiging tot geweld zich vrij voelen om het ook daadwerkelijk te plegen. Als de president of de premier zegt dat we bedreigd worden door landverraders, dan is het niet alleen geoorloofd om ze te lijf te gaan; het is onze patriottische plicht.”
Het oorzakelijk verband dat Buruma zag – ophitsing kan in het uiterste geval leiden tot de rechtvaardiging van geweld – was wat speculatief. Maar stel dat hij zijn opiniestuk niet in 2019 maar kort na 6 januari 2021 geschreven had, dan zou een verwijzing naar het geweld in Washington op die dag niet hebben misstaan. En wat te denken van wat er op 8 januari 2023 gebeurde in Brasilia?
Buruma gaf voorbeelden uit vooral de Engelse en Amerikaanse politiek die zijn stelling illustreren. De voorbeelden van taalmanipulatie reiken uiteraard verder dan die landen, en zijn welhaast eindeloos. Qua politiek taalgebruik kunnen we er in onze contreien in ieder geval ook wel wat van. De meest recente actualiteit geeft weliswaar aanleiding tot verdiepende gedachten hierover, maar wat mij betreft niet tot nieuwe inzichten.
Indien het inderdaad zo is dat een Grondwet ook het samenleven tussen mensen moet helpen mogelijk maken, dan durf ik de stelling wel aan dat het taalgebruik waarnaar ik hier verwijs constitutioneel ondermijnend is. Soms letterlijk, soms in de overdrachtelijke betekenis van dat woord.
En geen misverstand: stevige meningsverschillen horen bij democratische politiek. Het is goed om te beseffen dat de democratie nu eenmaal ongemakkelijk is, en onvermijdelijk leidt tot stevige discussie en valse noten. Het is een kwestie van lange adem, en het is ook een oefening in vallen en steeds opnieuw opstaan.
Maar wanneer vijandbeelden en ophitsende taal worden gebruikt, wordt de sfeer anders dan die van het stevige meningsverschil. U weet wat we met vijanden moeten doen! Dan wordt het politieke debat betekenisloos.
Was Willem naïef met zijn geloof in de heilzame werking van het debat? Niet helemaal. Hij erkende dat er ontmaskering mogelijk was. Bijvoorbeeld wanneer er ernstige inbreuken worden gemaakt op grondrechten. En bovendien gold natuurlijk altijd de eis van eerlijkheid en oprechtheid.
De tragiek is dat Willem, zijn vrouw Lidwien en dochter Marit, en al die anderen die zijn omgekomen op 17 juli 2014, nu juist van het gebrek aan eerlijkheid en oprechtheid het slachtoffer zijn geworden. De aanslag op de MH17 werd voorafgegaan door een al jaren aan de gang zijnde toename van door de Russische overheid doelbewust verspreide vijandbeelden ten aanzien van Oekraïne. Een gang van zaken die zijn vervolmaking kreeg toen de ‘speciale militaire operatie’ in 2022 werd ingezet als een poging het land ‘van de nazi’s te bevrijden’.
Laat het taalgebruik toch nog maar eens op u inwerken.
III.
“Breng de rechter niet in de verleiding het politieke proces te domineren.” (Evenwicht van machten, W.E.J. Tjeenk Willink 1991, p. 58).
Polariserende taal is niet alleen bedreigend voor individuen, het werkt ook ondermijning van democratische instituties in de hand. Je kunt praten over het belang van grondrechten tot je een ons weegt, als je dat niet gepaard laat gaan met instituties die die grondrechten realiseren, instituties die vaak door de Grondwet worden vormgegeven, dan worden het betekenisloze woorden.
Over het belang van die instituties hadden het we tot vrij recent relatief weinig, maar daar is wat verandering in gekomen. En ook hier begint het vrijwel altijd met taal.
Een bijzonder voorbeeld van subtiel maar niet minder suggestief taalgebruik, vernemen we in verband met de rechterlijke macht.
Het meest recente voorbeeld komt van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat in het arrest ‘KlimaSeniorinnen’ de Zwitserse staat verweet te weinig actie te hebben ondernomen inzake klimaatbeleid, ondanks verplichtingen die het daartoe was aangegaan. Dat was volgens sommigen dus ‘activistisch’; de rechter zou zich te veel bemoeien met de politiek, en op de stoel van de wetgever plaatsnemen.
Als alternatief zou je echter ook kunnen zeggen dat de Europese rechter nu juist aandacht vroeg voor de juiste balans tussen rechter en wetgever: “Wetgever, doe het werk dat u had toegezegd te doen, dan hoef ik niet in actie te komen.” En dat was precies het punt dat Willem maakte, en waar het citaat, dat uit zijn Tilburgse inaugurele rede afkomstig is, naar verwijst. Dat was in 1991, en daaruit bleek een vooruitziende blik.
Dat betekent natuurlijk niet dat we onkritisch moeten zijn op wat die rechter doet. De rechter moet die wetgever inderdaad niet in verleiding brengen, maar gijzelen moeten ze elkaar vooral ook niet.
Maar dat is niet mijn punt. Het gaat opnieuw om het taalgebruik. Want inmiddels constateer ik namelijk dat de term ‘activisme’ in de context van de rechterlijke taak een kwalijke geur heeft gekregen. Wie de term bezigt, bedoelt dat bijna nooit positief. En dan zit je in de sfeer van verdachtmakingen, meestal zonder nadere toelichting.
Ik heb daar eerder ooit iets over gezegd, en toen kreeg ik als reactie: overdrijf je niet een beetje? Ik kan niet beter antwoorden dan met een citaat van de Duits-joodse taalkundige Viktor Klemperer. Die schreef ooit, zo’n 75 jaar geleden (op een significant moment), het volgende:
“Woorden kunnen nietige stukjes arsenicum zijn. Ze worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben maar na enige tijd is de gifwerking er toch. Als iemand maar lang genoeg ‘fanatiek’ zegt in plaats van ‘heldhaftig’ en ‘deugdzaam’ gelooft hij tenslotte echt dat een fanaticus een deugdzame held is en dat je zonder fanatisme geen held kunt zijn.”
Verdacht makend taalgebruik, want daar is het me zoals gezegd om te doen, ten aanzien van de rechterlijke macht – maar ik had het hier ook over andere instituties kunnen hebben: media, journalistiek, parlement (óók het parlement, waar we vandaag te gast zijn) – kan als sluipend gif werken. Pas daarmee op. Voor je het weet zit je in een loopgravenoorlog, en kom daar maar eens ongeschonden uit.
IV.
“Politiek mag theater zijn en hypocrisie is daarbij onvermijdelijk.” (Bron onbekend)
De al eerder aangehaalde Ignatieff heeft er recent op gewezen dat de politieke en parlementaire gedragsregels en praktijken die ertoe dienen om tot gematigdheid en zelfbeheersing aan te zetten, tot de minst bestudeerde aspecten van democratische politiek behoren.
Je zou het in dat verband over hypocriete beleefdheid of schijnheiligheid kunnen hebben. U kent dat wel: je lacht en doet beleefd tegen iemand, maar je meent er niets van. Meestal vinden we dat niet zulke prettige eigenschappen. Maar het masker van de schijnheiligheid kan nuttig zijn in de politiek.
Want inderdaad, die praktijken kunnen weliswaar hypocriet zijn. Maar het punt is dat ze beschaving kunnen bevorderen. Daardoor maken ze het mogelijk dat we met elkaar verder kunnen. Aan welke praktijken moeten we dan denken?
Het kan gaan om gedragsregels in het parlement: alleen het woord nemen als je daar toestemming voor krijgt, via de voorzitter dus; wellevend taalgebruik hanteren als Kamerlid maar ook als bewindspersoon.
Wat mij betreft mogen we ook best wat hypocrieter zijn in de bejegening van instituties zoals het parlement, waar we vandaag mede te gast zijn. Misschien vind je het functioneren ervan maar suboptimaal, maar het belang ervan desondanks benadrukken kan denk ik helemaal geen kwaad.
Het kan ook gaan om informele regels met betrekking tot verkiezingscampagnes; denk aan de gewoonte om elkaar na de verkiezingen te feliciteren: de verliezer die de overwinnaar de hand schudt. Je moet immers met elkaar verder, en de verliezer van vandaag kan zomaar de winnaar van morgen zijn.
Kleine gebaren, grote gevolgen.
Dat je met elkaar verder moet kan trouwens ook een reden zijn om X (voorheen Twitter) met de nodige terughoudendheid te bespelen.
Hoe dan ook, politieke hypocrisie kan scheppend zijn. En uiteindelijk hoop je dat dit alles aanleiding geeft tot een situatie waarin je het niet alleen maar hebt over wat mensen weet te scheiden, maar vooral over wat hen bij elkaar brengt.
Maar stel nu dat we inderdaad grootschalig in zouden zetten op constructiever politiek taalgebruik en handelen? Dat we inzetten op het bouwen van bruggen in plaats van het afbreken van muren?
Geen illusies, want ook dan is er nog niets gegarandeerd. De democratie kan zich namelijk niet zelf, als ware ze een Baron von Münchhausen, aan de lusjes van haar laarzen uit het moeras trekken. Een democratie moet namelijk steunen op een rijke maatschappelijke en politieke cultuur – u mag het van mij een constitutionele cultuur noemen –, inclusief interessante discussiepartners en bloeiende en mondige levensvisies. Dit kan het belang van goed onderwijs en doorleefd burgerschap alleen maar bevestigen, want daardoor moet die cultuur worden aangeleerd.
V.
“De wet is een kader, maar geen dictaat.” (De wet als kunstwerk, Boom 2014, p. 419).
En dat brengt me uiteindelijk weer bij de vraag waarmee ik begon: welke rol speelt onze Grondwet in politiek en samenleving, en is het erg als de kennis ervan onvoldoende is?
Dat een Grondwet, zoals ik zojuist zei, niet vanzelfsprekend het verschil kan maken in de zin dat die zelfstandig de teloorgang van de democratische rechtsstaat kan tegenhouden, maakt die in ieder geval niet minder belangrijk. Het is namelijk ook een document dat neerlegt waar we voor staan, een waardenbevestiging en discussiekader; een meetlat waaraan we maatschappelijke ontwikkelingen kunnen toetsen.
De Grondwet maakt daardoor debat mogelijk. En dat debat is cruciaal, en gedetailleerde kennis van de Grondwet is daarvoor niet nodig, hoewel een zekere kennis natuurlijk wel kan helpen.
Hoe dan ook, Willem was ook in zijn wetenschappelijke werk een liefhebber van metaforen, het was zijn favoriete stijlfiguur. ‘Het huis van de rechtsstaat’, ‘Het schip van staat’, ‘Het theater van de politiek’.
Ik besluit daarom ook met een metafoor, een die onze Grondwet als een winterdijk ziet. Dat is een zienswijze die op verschillende manieren nuttig kan zijn.
In principe bepaalt een winterdijk de loop van de rivier slechts op marginale wijze. De uiterwaarden, die binnen de winterdijk liggen, zijn zeer vruchtbaar, nuttig voor de landbouw, precies omdat het water er regelmatig zijn gang kan gaan. Pas als de rivier een te hoge stand bereikt, dient de winterdijk de burgers die erachter wonen te beschermen tegen overstromingen.
Om de metafoor in te vullen: in de uiterwaarden ligt het domein van de grondrechten; de vrijheid kan er ‘stromen’, en er is dus ook vrij spel voor het constitutionele debat; dat is vruchtbaar voor de democratie. Willem was van de uiterwaarden, overduidelijk. Hij zag wet- en regelgeving, ook de Grondwet, in die zin veeleer als een kader, niet als een dictaat.
De winterdijk maakt echter ook de directe bescherming mogelijk tegen het hoogwater dat op de vrijheid een te grote inbreuk dreigt te maken. Het taalgebruik, de retoriek, moet dan worden beteugeld; het vrije debat is niet meer vruchtbaar.
Maar als de dijkgraven de winterdijk niet goed laten onderhouden, dan is er tegen hoogwater nauwelijks iets bestand. We weten in ieder geval dat dijkdoorbraken, ook constitutionele en rechtsstatelijke, voorkomen.
En het kan snel gebeuren; de schade is dan enorm. De rechtsstatelijke dijk opnieuw opbouwen vergt in ieder geval wat meer tijd en inspanning, dan de afbraak ervan.
VI.
Blijkbaar beginnen we pas te praten over de Grondwet als de democratische rechtsstaat ter discussie staat; wanneer het oude politieke handwerk op de tocht staat. Is het constitutionele onderhoud achterstallig?
Willem had gelijk toen hij zei, en daarmee zitten we weer bij het eerste citaat, dat het land dat kennelijk een zo vaste institutionele orde kent dat de Grondwet er geen gewoon mens interesseert, zich gezegend mag noemen.
Het woordje “kennelijk” is het springende punt in die uitspraak. Kennelijk moeten we ons toch wel druk maken over de Grondwet en waar die voor staat. Misschien is juist daarom de Grondwet vandaag veelvuldig voorwerp van discussie en debat.
In die zin zou je het standpunt van Willem dat de Grondwet vooral een kader is, ook als een opdracht aan de burger kunnen zien: neem vooral ook zelf stelling in de politieke en maatschappelijke controverses die onze tijd kenmerken!
Of dat zal helpen de rechtsstaat overeind te houden weet ook ik niet. Maar in ieder geval lijkt me de discussie over de Grondwet onvermijdelijk. Wie weet kan die daardoor beter worden gepositioneerd als een document waar de samenleving zich omheen kan verenigen.
Willem Witteveen zou dat vast wel hebben zien zitten.
Reacties