Klassiekers democratische rechtsstaat #22: Rechters en wetenschap
Bij toeval kwam ik tien jaar geleden terecht in de theaterzaal van een stadje in Vermont, in het noordoosten van de Verenigde Staten. Hoewel mijn gezelschap en ik eerder in de streek waren omwille van de kleurrijke herfst, werd onze aandacht getrokken door de aankondiging van een opvoering van Inherit the Wind. Dat is een iconisch theaterstuk van Jerome Lawrence en Robert Lee dat inspiratie vond in de beruchte (en ook ettelijke keren verfilmde) zaak Tennessee v. Scopes.
De inzet van die zaak was de vrijheid om de darwiniaanse evolutieleer te onderwijzen. De staat Tennessee had dat bij de Butler Act, vernoemd naar zijn initiatiefnemer, in 1925 verboden omdat de evolutieleer inging tegen het bijbelse scheppingsverhaal. De wet leidde tot controverse. Enkele inwoners van het slaapstadje Dayton besloten om principiële maar ook opportunistische redenen een procedure over de kwestie uit te lokken. Biologieleerkracht John Scopes werd bereid gevonden nadrukkelijk een les te geven over de evolutietheorie. De poging om de stad onder de aandacht te brengen resulteerde in een onverhoopt succes, want het proces over zijn schuld maakte van Dayton voor even het centrum van land. Voor- en tegenstanders stroomden toe en high profile pleiters traden op aan beide zijden. Het proces kende een bevreemdend hoogtepunt toen Clarence Darrow, de raadsman voor de verdediging, zijn tegenstrever William Jennings Bryan rechtstreeks op de getuigenbank liet plaatsnemen als bijbelexpert. De media omschreven de zaak als “the monkey trial” en brachten rechtstreeks radioverslaggeving. In de marge probeerden handelaars een paar extra dollars te verdienen aan de enorme aandacht.
Het ruimere debat was er een van geloof en traditie versus wetenschap en moderniteit. Zat de wetenschap zelf op de beklaagdenbank? Het uitgangspunt van de verdediging was als volgt: “The purpose of the defense will be to set before you all available facts and information from every branch of science to aid you informing an opinion of what evolution is (…) for you are the judges of the law and the facts, and the defense wishes to aid you in every way to intelligent opinion.” Die aanpak mocht niet baten. De jury oordeelde dat Scopes schuldig was, al werd zijn veroordeling nadien in hoger beroep om procedurele redenen ongedaan gemaakt. Het Hooggerechtshof zou in 1968 in Epperson v. Arkansas uiteindelijk oordelen dat een verbod op het onderwijzen van de evolutieleer ongrondwettig was.
Als student in Gent had ik al delen van de processtukken van Scopes onder ogen gehad. De zaak kwam uiteraard nog meer tot leven toen ik enkele jaren later de theaterbewerking zag, ook al namen de auteurs daarvan enige vrijheid met de historische feiten. Ze schreven in de Verenigde Staten van de jaren ’50 en plaatsten hun werk zelf ook in de context van het McCarthyisme, dat toen hoogtij vierde.
De inzet van Scopes komt, bijna een eeuw later, op het eerste gezicht gedateerd over. Een verbod, ingegeven door een religieuze overtuiging, om onderwijs te verstrekken over een specifieke wetenschappelijke theorie vloekt met moderne opvattingen van democratie – de scheiding van kerk en staat en de academische vrijheid in het bijzonder. De relatie die wetenschap en recht met elkaar hebben, en waarvan de complexiteit doorwerkt tot in de rechtszaal, is nochtans springlevend. Dat is alleen al zo omdat rechters die over de grondwettigheid van het overheidsoptreden moeten oordelen, hun antwoord in toenemende mate precies laten samenvallen met de rationele wetenschappelijkheid van dat optreden. Om maar één voorbeeld te geven: toen de Belgische wetgever besloot mannen die seksuele contacten met andere mannen hebben gehad voor een bepaalde duur uit te sluiten van de mogelijkheid om bloed te doneren om de veiligheid van de transfusieketen te garanderen, vereiste het Grondwettelijk Hof daar in 2019 een grondige en pertinente wetenschappelijke verantwoording voor. In zijn arrest kwamen de wetenschappelijke studies waarop de wetgever zich had gebaseerd in detail aan bod. De overheid kon het Hof grotendeels, maar niet vollédig overtuigen.
De covid-19-pandemie richtte het zoeklicht opnieuw ongenadig op de relatie tussen recht, rechters en wetenschap. Dat de rationele wetenschap het beleid in de strijd tegen het virus zou sturen, lag voor de meeste mensen (maar niet voor iedereen) voor de hand. Daarmee was het debat echter niet van de baan: het ging er nu om welke beperkingen van de grondrechten van de burger op basis daarvan verantwoord zouden kunnen worden. Rechters moesten bovendien bepalen hoe zij zouden omgaan met wetenschappelijke onzekerheid en met afwegingen waarvoor zij de expertise zelf niet hadden. In een zaak over de uitbreiding van de mondmaskerplicht tot het hele grondgebied van Brussel merkte de Raad van State op dat het hem niet toekwam om “een eventuele wetenschappelijke controverse over het al dan niet bewezen nut van bepaalde maatregelen, zoals ook het verplicht dragen van mondmaskers bij de verspreiding van het virus COVID-19, te beslechten.” Toen de tweede golf het land bereikte en de horeca opnieuw werd gesloten, stelden ondernemers het nut daarvan in vraag. De Raad oordeelde dat de overheid “op de actuele adviezen van deskundigen waarin deze gedocumenteerde tendenties aangeven [mag] vertrouwen en haar beleid daar in belangrijke mate op afstemmen, ook wanneer die deskundigen (moeten) erkennen dat er nog onzekerheden zijn, te meer nu een andere manier van verantwoorde beleidsbepaling niet goed denkbaar is.”
Tussen Scopes en de rechtsvragen over de pandemie loopt uiteraard geen rechte lijn. De vragen die de relatie tussen recht en rationele wetenschap vandaag oproept zijn anders. Gemakkelijk zijn ze daarom nog niet. Hoe wetenschappelijk moet het beleid zijn om grondwettig te zijn? En hoe ver kan een rechter gaan om dat te verifiëren? Benieuwd naar wat Bryan en Darrow daarover in hun pleidooien te zeggen gehad zouden hebben.
Reacties