Terug naar overzicht

5 mei-lezing 2013: ‘Een verbond van vrijheid’


Deze Bevrijdingsdag staat in het teken van de vraag of je alleen, zonder anderen, vrij kunt zijn. “Vrijheid spreek je af”, zo luidt het jaarthema van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Utrecht is gekozen als de plaats om daarover na te denken, omdat deze stad driehonderd jaar geleden faam verwierf als stad van vrede. De verdragen die hier in 1713 werden gesloten, maakten een eind aan het streven van de machtigste koningshuizen om heel Europa en de overzeese koloniën te beheersen. Vrede door machtsevenwicht werd hier werkelijkheid. Indirect droeg deze vrede bij aan een klimaat waarin de roep om vrijheid steeds luider kon klinken, maar in 1713 was de erkenning van mensenrechten nog ver weg. Een van de bepalingen van de verdragen bezegelde juist de vernederende onvrijheid van de slavernij: de Britten verwierven de asiento, de vergunning voor het bedrijven van slavenhandel tussen Afrika en de Spaanse koloniën.

Pas na de Tweede Wereldoorlog werd een verbod op aanvalsoorlogen in het Handvest van de Verenigde Naties neergelegd. Oorlog was in vroeger eeuwen een gebruikelijk vervolg op spanningen tussen staten. Vandaag de dag dienen verdragen ertoe om vreedzaam met elkaars belangen rekening te houden, om zaken te doen en – het allerbelangrijkste – om de rechten van mensen te beschermen, waar ze ook zijn.

Dat was een lange weg. In vroeger eeuwen was er een alternatief voor het maken van afspraken met andere landen: er de hand op leggen, ze veroveren. Intussen beseffen we hoeveel ellende – oorlogen, kolonialisme, slavernij, genocide – dit over de mensheid heeft gebracht. Het eigen belang stond voorop, daarna pas kwam de rest van de mensheid. Regimes die dat nastreefden, richtten zich op de eigen groep; wie daar niet toe behoorde – mensen van een andere herkomst of een ander geloof bijvoorbeeld – had het nakijken. Maar helemaal voorbij is dat nog steeds niet. Daarom blijft het nodig, te werken aan vrede die mensen vrijheid brengt.

Immanuel Kant (de grote filosoof uit de destijds Duitse stad Koningsbergen, die nu in Rusland ligt) was een van de eersten die een ander perspectief gaf. Niet meer vanuit de eigen groep naar de anderen kijken, maar juist de mensheid vooropstellen. Geen mens kan in zijn eentje vrij zijn, geen land kan dat. Is dat niet erg idealistisch? Jazeker, maar ook erg realistisch. Alleen als het grotere geheel in vrede leeft, kunnen mensen vrij zijn. Om dat mogelijk te maken gaan mensen een verbond met elkaar aan.

Die gedachte bouwde voort op ideeën die Britse en Franse filosofen in de loop van de 18de eeuw hadden ontwikkeld. De staat berust als het ware op een verbond dat de mensen met elkaar sloten om in vrijheid te leven en hun conflicten niet door geweld maar door het recht te laten beslechten. Dat is de metafoor van het contrat social, het maatschappelijk verdrag. Een metafoor, geen historische gebeurtenis in de oertijd. Wat Kant bedoelde is dat het vreedzaam samenleven van mensen betekent dat ze elkaar aanvaarden en respecteren, als een soort vanzelfsprekende afspraak. Een ideaal en een norm, want deze idealisten beseften heel goed hoe vaak die afspraak wordt geschonden en bestraffend moet worden opgetreden. Zonder wetten, zonder rechters die recht doen, zal de vrijheid toch weer ten prooi vallen aan degene die met geweld of geld zijn zin doordrijft.

Maar het begin was er, en driekwart eeuw na de vrede van Utrecht kwamen de eerste verklaringen van de rechten van de mens tot stand. De Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789 was een mijlpaal voor de mensheid, al moeten we deemoedig erkennen dat de strijd tegen discriminatie naar sekse, seksuele gerichtheid, herkomst en overtuiging ook in 2013 nog niet ten einde is.

Vrijheid berust dus op een verbond, een afspraak die als vanzelfsprekend van kracht is tussen mensen – omdat ze elkaar weten te respecteren. Wat dit concreet inhoudt, welke verplichtingen hierbij horen en welke aanspraken: dat wordt gepreciseerd in grondwetten en wetten die de burgers in vrijheid aanvaarden. Zonder recht geen vrijheid, zonder vrijheid geen recht: vrijheid spreek je af.

Een rechtsstaat is niet een beperking van de vrijheid van de burgers, maar waarborgt die vrijheid. Waar mensen sociaal en economisch op elkaar aangewezen zijn geraakt, hebben ze recht en staat nodig om in vrede en vrijheid met elkaar te kunnen samenleven. De lotsverbondenheid van mensen in één politieke gemeenschap is het product van de geschiedenis. Zoals een rivier water ontvangt en in de zee laat stromen en toch dezelfde rivier blijft, zo is ook elke gemeenschap steeds in verandering en ontwikkeling. Mensen worden geboren en sterven, immigranten komen en emigranten gaan, grenzen worden getrokken en verlegd. En toch, hoeveel er ook verandert, het recht blijft als een verbond van vrijheid tussen mensen die verantwoordelijkheid voor elkaar aanvaarden. Vorige week, bij de inhuldiging van de Koning, is die wederzijdse verantwoordelijkheid van burgers en overheid nog eens plechtig bevestigd. De staat is een verbond van vrijheid, waarin wederzijdse verantwoordelijkheid voor ieders rechten en vrijheden wordt aanvaard.

Kant had een visioen van zo’n verbond tussen de staten, waarmee voor altijd aan oorlogen een eind zou worden gemaakt. Met zijn boekje over de eeuwige vrede – Zum ewigen Frieden – was hij in 1795 zijn tijd ver vooruit. Oorlog werd toen nog – en zelfs een eeuw geleden nog, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog – door de meeste heersers beschouwd als een van de mogelijkheden om de belangen van hun staat te dienen. Daarvoor moesten anderen zich op het slagveld opofferen. Kant begreep dat eigenbelang nastreven ten koste van anderen, helemaal geen vrede kan brengen. Alleen een verbond van alle staten kan dat doen, zodat ook hun conflicten door het recht worden beslecht. De staten zouden democratisch moeten zijn, de burgers zouden vrijelijk in andere staten op bezoek mogen gaan.

Dat ideaal zou nog heel lang een droom blijven. Het was Hegel, een andere grote denker uit die tijd, die Kants betoog met een hard realisme beantwoordde. Een eeuwige vrede was volgens hem helemaal niet mogelijk, omdat de staten geen echte gemeenschap vormen. De soevereine “wil” van elk der staten zou toch op hun eigenbelang gericht blijven, en uiteindelijk naar de wapens grijpen.

Cynisme over de mogelijkheid van een verbond van staten valt ook in onze tijd te beluisteren. Zeker waar nationalisme de gevoelens opzweepte was het heel moeilijk om internationale belangenconflicten met de redelijkheid van het recht te benaderen. Hegel had goed gezien dat zonder een gemeenschappelijke doelstelling aan de strijd geen einde zou komen. Pas na nog heel veel meer leed, pas na de vijfde mei 1945, brak het besef door dat voor vrede een rechtsorde nodig is, Europees en wereldwijd: een besef dat ingaat tegen de moeilijk te bedwingen neigingen om met alle middelen voor het eigen belang of het belang van de eigen groep op te komen. Nadat Frankrijk en Duitsland drie rampzalige oorlogen hadden uitgevochten met onder meer de zeggenschap over de regio van Ruhr, Saar en Rijn als inzet, kozen ze – samen met ons – voor een stelsel van rechtsregels om hun belangen in balans te brengen.

Kants morele motieven voor een statenverbond hadden indertijd nog niet voldoende effect, maar uiteindelijk werden ze geruggensteund door economische en maatschappelijke motieven. Dezelfde feitelijke lotsverbondenheid tussen volkeren die elkaar over en weer oorlogen en vernietiging hadden aangedaan, heeft uiteindelijk tot het besef geleid dat ze hun belangenconflicten beter met het recht konden laten beslechten.

Hierin verschillen de verdragen waarmee vanaf 1952 de Europese Gemeenschappen en de Europese Unie zijn opgericht, grondig van de verdragen die in 1713 in Utrecht werden gesloten. Destijds onderhandelden de staten over hun belangen en bereikten ze een machtsevenwicht, voortaan zouden de burgers via hun Europese vertegenwoordigers beslissen over regels die voor eenieder gelden. Maar is dat nog de wijze waarop de Europese burgers anno 2013 hun Unie ervaren? Vaak lijkt het erop dat de regeringsleiders van nu weer bezig zijn met onderhandelingen over hun belangenconflicten, zich voortslepend van het ene compromis naar het andere. Helaas is zo gaandeweg de gedachte van een Europese rechtsorde op de achtergrond geraakt. Een akkoord over betalingen en sancties bij wanbetaling is iets anders dan een verbond van vrijheid. Het wordt tijd, de waarde van het recht voor vrijheid over grenzen heen te herontdekken.

Net als een staat, berust ook een verbond van staten op het inzicht dat mensen op elkaar aangewezen zijn. Daarom aanvaarden ze over en weer rechten en plichten, ontstaat er zoiets als een “maatschappelijk verdrag” voor Europa, al willen velen dat niet zien. Het is voor politici en presentatoren gemakkelijker een beroep te doen op wat men gewend is, dan om de weg te wijzen naar nieuwe ontwikkelingen – maar zij onderschatten de kracht van wat er gaande is. Steeds meer jonge mensen verleggen hun grenzen, ontdekken de waarde van vernieuwende ideeën. Het probleem van de Europese Unie is niet dat ze te groot is geworden: al is dat in sommige opzichten waar, voor andere vraagstukken – zoals milieu, energie en migratie – is de schaal van de Unie eerder te klein. De Europese Unie lijdt wel aan een onevenwichtige structuur, die de verscheidenheid van 27, binnenkort 28 staten niet goed aankan. De verbanden die onze vrijheid beschermen, moeten groot zijn waar nodig, maar ook klein waar dat beter werkt. Elk verbond van vrijheid weerspiegelt een van de vele verbanden waarin mensen leven en werken, van woning tot world wide web, van dorp tot wereldstad.

Juist nu er zoveel in beweging is, zoeken mensen zekerheid in het eigene, dicht bij huis. Daarom is het juist nu belangrijk, stil te staan bij de vraag waarmee we begonnen: de vraag of je alleen, zonder anderen, vrij kunt zijn. Het antwoord zal duidelijk zijn: nee, dat kan niet. Als mijn vrijheid verzekerd lijkt, maar niet die van de ander, wie of wat garandeert mij dan dat mijn vrijheid in stand zal blijven? Pas na de afschaffing van de slavernij, in 1863, kon Nederland claimen een rechtsstaat te zijn, pas na de invoering van het vrouwenkiesrecht, in 1917, een democratie.

Een verbond van vrijheid kan alleen maar bestaan als het tot recht leidt, voor iedereen zonder onderscheid. In de verhouding tussen staten is dat niet anders. Als mijn staat onafhankelijk is – zoals Nederland zich veilig waande door de neutraliteitspolitiek tegenover Hitler – maar andere staten het internationale recht verachten, zal er dan vrede kunnen zijn? In 1945 werd niet alleen ons land bevrijd, maar – zoals bondspresident Gauck vorig jaar in zijn 5 mei-lezing zei – alle landen die hadden geleden onder het nationaal-socialistische juk. Het was een bevrijding niet alleen van een grondgebied, maar eerst en vooral van de mensen: de mensen die dit deel van de wereld weer in vrede bewoonbaar moesten maken. Grensoverschrijdende lotsverbondenheid van mensen kan niet worden afgewezen of afgeschaft, ze is de wereld waarin wij leven. De bevordering van de internationale rechtsorde is daarom in 1953 als doelstelling en opdracht in de Grondwet verankerd, een rechtsorde van verdragen die iedere mens willen steunen in de vreedzame strijd voor een menswaardig bestaan. Gelijkwaardigheid van mensen is de kernzin van het recht, de Bevrijding die we vandaag weer vieren, was het begin van de wederopbouw van de rechtsstaat.

Twee jaar na de Bevrijding, zo’n honderd meter hiervandaan, in het Academiegebouw van de Utrechtse Universiteit, gaf mijn vader in een academische zitting zijn eerste college. In een paar zinnen maakte hij duidelijk waarom dat wat de Nazi’s hem en zoveel anderen hadden aangedaan, erger was dan onrecht. Onrecht, zei hij, is nog altijd onrechtvaardig recht, maar daar, in de concentratiekampen, was het recht uitgebannen uit een vacuüm van enkele vierkante kilometers. Degenen die de poort waren binnengegaan, werden niet meer als mens beschouwd, maar enkel nog als een nummer – ook al is, voegde mijn vader daaraan toe, de menselijke persoon aan zijn wezensrelatie tot het recht niet te onttrekken.

Een verbond van vrijheid heeft dus eigenlijk een eenvoudige strekking: ieder mens is gelijk in waardigheid, en het samenleven berust op de aanvaarding van elkaar als mens, ongeacht herkomst, geloof of seksuele identiteit. Vrijheid is dus meer dan elkaar met rust laten, iets anders dan je gang gaan alsof er geen ander mens is. Er zijn juist wel andere mensen die met u en mij hun menselijke waardigheid delen. Dat zegt het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het eerste artikel van onze Grondwet, het eerste artikel van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – en in allerlei bewoordingen staat in veler geloof het gebod centraal, de ander met onvoorwaardelijke barmhartigheid tegemoet te treden. Maar hoe eenvoudig dit fundamentele recht, dit gebod ook is, de realisering daarvan vergt moed, waakzaamheid en een rotsvaste wil.

Nu we hier vreedzaam bijeen zijn, is het waarschijnlijk gemakkelijk het hierover met elkaar eens te zijn. Maar houden deze woorden ook stand als meer macht of rijkdom lokt, of onderdrukking dreigt? Het vertrouwen tussen mensen heeft een stevige ruggensteun nodig om niet steeds weer te worden beschaamd, tot op het punt dat het cynische “al te goed is buurmans gek” klinkt. Die ruggensteun zijn het recht en de handhaving van het recht, en dat is eigenlijk wat we met elkaar afspreken in het “maatschappelijk verdrag”. Dat is, zoals ik zei, een metafoor, want dat onze verre voorouders ooit bij elkaar zouden zijn gaan zitten om met elkaar de oprichting van de staat af te spreken, zou een mythe zijn. Toch is zo’n maatschappelijk verdrag een realiteit. De lotsverbondenheid van mensen in een samenleving brengt mee dat ze van nature een band met elkaar hebben die we recht noemen: de aanspraak door de ander als persoon te worden gerespecteerd en de daarvan niet los te maken plicht die ander evenzeer als persoon te respecteren. Zonder dit wederkerig respect kunnen mensen niet vrij zijn en niet met elkaar in vrede leven. Zo realistisch is echt idealisme.
De tekst van deze lezing werd ook gepubliceerd op de website van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Daarbij zijn tevens opgenomen toelichtende opmerkingen, bronvermeldingen en leesadviezen bij de 5 mei-lezing 2013.

Over de auteurs

Ernst Hirsch Ballin

Ernst M.H. Hirsch Ballin is emeritus universiteitshoogleraar en emeritus hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University

Reacties

Andere blogs van Ernst Hirsch Ballin
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel II): toekomstperspectieven
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel I): de kracht van het Statuut
Humaan constitutionalisme