Terug naar overzicht

Verkiezingsblog #6: Geroeptoeter om meer en strenger strafrecht


Het strafrecht en de handhaving daarvan staan als vanzelf op gespannen voet met de vrijheid van de burger. Door middel van verbodsbepalingen wenst de overheid immers – van hoog tot laag – het gedrag van burgers te sturen en dus te beperken. Voor de zogeheten klassieke delicten – moord, mishandeling, diefstal etc. – wordt dit algemeen aanvaard. Sterker nog: het is de taak van de overheid om de ene burger tegen de andere te beschermen. Maar waar lang het uitgangspunt gold dat strafrecht  ‘ultimum remedium’ was, is dat ondertussen niet meer vanzelfsprekend. Wie een blik werpt op de opsomming van strafbare feiten in art. 1 en 1a van de Wet Economische Delicten wordt geconfronteerd met een groot aantal strafbepalingen uit zeer uiteenlopende wetten. Of de inzet van het strafrecht in al die gevallen aangewezen is, is nog maar zeer de vraag. En dat geldt ook voor de handhaafbaarheid daarvan. Eén van de meest bizarre voorbeelden is wellicht de Wet bescherming Antarctica. Activiteiten op Antarctica zijn aan een vergunningsplicht onderworpen en op grond van art. 19 lid 2 dient de vergunninghouder aan alle deelnemers een kopie van de vergunning te verstrekken. Het nalaten daarvan levert een strafbaar feit op. Maar ik vraag mij in gemoede af of er ambtenaren op Antarctica rondlopen die controleren of deelnemers aan een excursie aldaar een kopie van de vergunning op zak hebben.
En dan hebben we het nog niet over de vele strafbepalingen die lagere overheden opnemen in plaatselijke verordeningen. Is het opheffen van de onrechtmatige toestand door de plaatselijke autoriteiten niet voldoende? Waarom dan ook nog het strafrecht van stal halen, om bijvoorbeeld degene die zich gemaskerd publiekelijk vertoont (art. 2.4.26 APV Maastricht) te ontmoedigen.
De drang van de overheid om het onwenselijk gedrag van burgers strafrechtelijk te sanctioneren is kennelijk groot. Dit alles onder het mom van meer veiligheid of in de veronderstelling dat als er geen strafrechtelijke reactie volgt, het gedrag niet afdoende kan worden gecorrigeerd.

Ook in de verschillende verkiezingsprogramma’s wordt wederom veel verwacht van het strafrecht. Zo moeten er strafbaarstellingen komen met betrekking tot  het beschermen van Nederlandse waarden (FvD), het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het openbaar (FvD), het verblijf in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied (SGP), het bezit van zwaar vuurwerk (50Plus), het aanbieden en afnemen van betaalde seks (SGP, CU en CDA), het zich onttrekken aan staatstoezicht (VVD), ontsnappingspogingen (FvD) illegaliteit (FvD) en straatintimidatie (CU). Veel van deze voorstellen zijn vooral van symbolische aard. Daarmee bedoel ik dat ze inspelen op de behoeftes van de achterban. Behalve dat veel van de voorstellen op juridische en praktische bezwaren stuiten, komt ook de vraag of bescherming van het achterliggende rechtsgoed via het strafrecht wel aangewezen én handhaafbaar is meestal niet aan de orde. Zo wees de Raad van State reeds bij straatintimidatie op de problemen aangaande het bewijs van een dergelijk delict. Waarom wordt hier het strafrecht in stelling gebracht als dit voor slachtoffers weinig of mogelijk zelfs alleen frustratie oplevert en het enkel leidt tot verdere overbelasting van het strafrechtelijke apparaat?

Een andere veel voorkomende gedachte in de verkiezingsprogramma’s is dat strenger straffen helpt bij het terugdringen van de criminaliteit. Zo moet de strafmaat bij doodslag (DENK, SGP en VVD), discriminatiedelicten (DENK), gewelds- en zedendelicten (FvD), geweld tegen agenten, boa’s en andere hulpverleners (SGP), kindermisbruik en -mishandeling (DENK), mishandeling en verwaarlozing van dieren (FvD), druggerelateerde delicten (CDA) en verboden wapenbezit (VVD) worden verhoogd. De PVV opteert voor een verhoging van de maximumstraffen over de hele linie. Verder wordt voorgesteld om minimumstraffen in te voeren (PVV, FvD en VVD), de maximumstraffen in het jeugdrecht te verdubbelen (VVD) en de voorwaardelijke invrijheidsstelling verder te beperken (SGP) of zelfs helemaal af te schaffen (PVV).

Voor zover rechters in individuele strafzaken ook daadwerkelijk hogere gevangenisstraffen zullen opleggen, is het effect op daling van de criminaliteitscijfers deels juist; de veroordeelde die langer in de gevangenis verblijft, zal in ieder geval tijdens de periode van detentie veelal geen crimineel gedrag vertonen. Maar het causaal verband tussen strenger straffen en daling van de criminaliteitscijfers is voor het overige allerminst evident en zeker niet lineair.  Diverse factoren, zoals de aard van het delict en de wisselwerking met preventieve maatregelen, spelen hierbij een rol. Ook hier lijkt symboliek de boventoon te voeren. En dat geldt zeker voor maatregelen zoals ‘three strikes and you’re out’ (FvD en JA21), publieke executie van straffen (JA21 en PVV), plaatsing van jeugdigen in een opvoedingskamp (CDA) en de oplegging van een terbeschikkingstelling ten behoeve van het onderwijs voor onbepaalde duur (PvdA) . Los van het feit dat de effectiviteit van deze maatregelen onbekend is, wordt hier het strafrechtelijke beginsel van proportionele vergelding volledig uit het oog verloren.

Daarmee blijkt dat het strafrecht voor sommige politieke partijen vooral of soms zelf alleen gericht moet zijn op afschrikking en vergelding. De strafdoelen ‘speciale preventie’ en ‘resocialisatie’ verdwijnen uit het zicht. Sancties die ogenschijnlijk onvoldoende vergeldend effect hebben zoals taakstraffen (VVD en FvD) en voorwaardelijke straffen moeten het ontgelden (PVV en VVD). En dat geldt ook voor maatregelen die specifiek gericht zijn het voorkomen van herhaling; zo stelt de PVV voor om de terbeschikkingstelling in zijn geheel te schrappen.

Strafrecht dat echter alleen of in belangrijke mate gericht is op afschrikking en vergelding, fungeert als maatschappelijke splijtzwam: de ‘goeden’ worden tegenover ‘de slechten’ geplaatst; de brave burgers tegenover zij die een gevaar vormen voor die maatschappij. Vanuit electorale overwegingen kan dit snelle winst opleveren: men denkt tegemoet te komen aan de vermeende behoeften van verontruste burgers en hen aldus aan zich te binden. Maar op de lange termijn betekent dit dat het strafrecht verwordt tot een instrument van uitsluiting, waarin geen ruimte is voor verzoening. Voor hen die ondertussen al zijn weggezet als ‘tuig’ of ‘draaideurcriminelen’ is er geen enkele reden om zich nog iets aan het strafrecht gelegen te laten liggen. Mede om die reden moet er zuinig en doordacht met de inzet van het strafrecht worden omgesprongen – ook en misschien zelfs vooral in verkiezingstijd.

Over de auteurs

Wilma Dreissen

Wilma Dreissen is hoogleraar Straf- en strafprocesrecht an de Open Universiteit

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #13: Op naar de regio!
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #12: In het kielzog van de staatscommissie: de parlementaire democratie
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #11: Tweede kamer verkiezingen en de gaswinningsschade in Groningen
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #10: Ondermijning
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #9: Checks and balances
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #8: Doorwerking mensenrechtenverdragen en verkiezingsprogramma’s
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #7: Van bijzonder onderwijs tot gezichtsluiers. Religie in de verkiezingsprogramma’s
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #5: Grip krijgen op microtargeting
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #4: Wat zeggen de verkiezingsprogramma’s 2021 over algoritmische besluitvorming?
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #3: Milieu en klimaat
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #2: Migratiestandpunten schuiven op naar uiterste politieke spectrum
Verkiezingen 2021
Verkiezingsblog #1 Welke weg naar het recht?