Terug naar overzicht

Amerikaans hooggerechtshof staat net als Nederlandse wetgever pal voor godsdienstvrijheid


Ook in Amerika wordt gediscussieerd over de maximering van de bezoekersaantallen van gebedshuizen. Anders dan in Nederland heeft in Amerika de hoogste rechter zich over deze kwestie uitgelaten. Het federale hooggerechtshof bepaalde woensdag 25 november met 5 tegen 4 stemmen dat de ‘state executive order’ van de gouverneur van de staat New York in strijd is met de ‘free exercise clause’ van het eerste amendement van de Amerikaanse Grondwet: ‘Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof…’ Het voorschrift van de gouverneur van 6 oktober 2020 limiteerde op basis van de besmettingsgraad van een regio het aantal personen dat mocht worden toegelaten tot gebedshuizen: 10 in de zwaar getroffen ‘rode’ regio’s en 25 in de minder zwaar getroffen ‘oranje’ regio’s. Met de uitspraak van het hof zijn deze bezoekerslimieten niet meer van toepassing op gebedshuizen.

In de media wordt de uitspraak van het hof gerelateerd aan de nieuwe katholieke rechter Amy Coney Barrett. Met haar aantreden zou het hof een ‘rechtse’ signatuur hebben gekregen. Of dat klopt valt te bezien. Als de bescherming van grondrechten als ‘rechts’ wordt betiteld dan is deze uitspraak daar inderdaad een indicatie van. Het hof vestigt namelijk de aandacht op het evenwicht tussen beperkingen van ‘gewone’ rechten en grondrechten in tijden van corona. Het stelt de verhouding tussen de godsdienstvrijheid en bepaalde commerciële rechten aan de orde zoals het recht om naar een supermarkt, warenhuis, dierenwinkel, et cetera te gaan. Het meent dat de verhouding zoek is als men in een rode ‘regio’ met honderden tegelijk een warenhuis mag bezoeken en een gebedshuis met maar 10 mensen, terwijl sommige van die gebedshuizen de capaciteit hebben om duizenden mensen te ontvangen. Het is volgens het hof moeilijk vol te houden dat het toelaten van meer dan 10 mensen in een dergelijk gebouw tot grotere gezondheidsrisico’s zal leiden dan andere activiteiten die de staat wel toelaat.

De argumentatie van het hof herinnert aan de maatschappelijke discussie die begin mei in Nederland werd gevoerd toen de coronabesmettingen een afname lieten zien. Er werden toen Kamervragen gesteld over het gegeven dat er honderden mensen in de Ikea rondstruinden, afgeladen vliegtuigen naar vakantiebestemmingen vlogen en allerlei andere diensten weer beschikbaar waren, terwijl de gebedshuizen niet meer dan 30 mensen mochten ontvangen. Met de uitzonderingen die gelden voor godsdienstige bijeenkomsten is in Nederland die discussie geluwd. Sinds 1 juni bevatten de coronanoodverordeningen namelijk niet meer een bepaling op grond waarvan het aantal bezoekers van erediensten gemaximeerd kan worden. Met de wijziging van de Wet publieke gezondheid (artikel 58g) als gevolg van de 1 december in werking getreden Coronawet is deze uitzonderingspositie opgenomen in een formele wet.

Inmiddels gaat in Nederland de maatschappelijke discussie een andere richting uit. Hier en daar is de kritiek te horen dat de huidige wettelijke uitzonderingen gelovigen privilegiëren. Men vraagt zich af waarom de dertig personen-regel wel voor seculiere ‘faciliteiten’ zoals concerten, lezingen, bioscopen, theaters, et cetera geldt maar niet voor godsdienstige bijeenkomsten. Er was dan ook grote maatschappelijke ophef toen aan het begin van de ‘tweede golf’ een kerk in Staphorst, in plaats van dertig, zeshonderd mensen ontving. Naderhand zwakte de kritiek wat af toen bleek dat het een kerk betrof met een hypermodern ventilatiesysteem en een capaciteit van 5000 personen waar bovendien streng gehandhaafd werd op de overige veiligheidsvoorschriften. Dat de kritiek op de uitzonderingsbepalingen voor bezoek aan gebedshuizen niet echt aanzwelt heeft wellicht te maken met de verantwoordelijke houding van de belangrijkste religieuze koepelorganisaties. Vanaf het begin van de coronacrisis hebben deze organisaties in overleg met de overheid veelal strengere maatregelen genomen dan wettelijk vereist was. Zo adviseren ze ook nu nog hun leden om niet meer dan dertig personen bij een eredienst toe te laten. Dat advies wordt goed opgevolgd.

Voor het hof is duidelijk dat het belang van godsdienstvrijheid zwaarwegend is. Het maximeren van de bezoekersaantallen van gebedshuizen leidt volgens het hof tot ‘irreparable harm’ bij gelovigen. Het wijst erop dat katholieken alleen door persoonlijke aanwezigheid de communie kunnen ontvangen en dat binnen een aantal joods-orthodoxe  stromingen de persoonlijke aanwezigheid bij een eredienst een religieuze plicht is. Met de wettelijke uitzondering voor gebedshuizen geeft de Nederlandse wetgever blijk van een vergelijkbare lezing als die van het hof: de godsdienstvrijheid is een grondrecht dat een bijzonder belang beschermt op grond waarvan een bijzondere behandeling gerechtvaardigd is. Overigens zijn om die reden in Nederland ook het houden van betogingen en het geven van onderwijs van de 30 personen-regel uitgezonderd.

In haar ‘dissenting opinion’ beticht rechter Sotomayor het hof van het spelen van een ‘dodelijk spel’ met een gevaarlijke ziekte. Het hof zou voorbij gaan aan de wetenschappelijke bevindingen over corona. Daaruit zou blijken dat vooral bijeenkomsten waar langere tijd gezongen en gepraat wordt een gevaar vormen voor verspreiding. Erediensten vallen hier bij uitstek onder en het is daarom volgens Sotomayor te rechtvaardigen dat gebedshuizen maar een beperkt aantal bezoekers mogen ontvangen.

In zijn uitspraak onderkent het hof het belang van het tegengaan van coronabesmettingen. Het is er echter niet van overtuigd dat de maximering van het bezoekersaantal hieraan bijdraagt. Het neemt daarbij in aanmerking dat in de gebedshuizen van de partijen die de rechterlijke procedure aanhangig hebben gemaakt (de katholieke en joodse geloofsgemeenschappen) de afgelopen maanden geen besmettingen hebben plaatsgevonden en dat terwijl toch 25-33% van hun capaciteit werd benut. Ook hecht het hof er belang aan dat deze gebedshuizen strenge veiligheidsvoorschriften hanteren.

Het verwijt van Sotomayor aan het adres van het hof komt wat gedateerd over. Al lange tijd wordt wereldwijd in veel gebedshuizen niet meer gezongen, het dragen van een mondmasker verplicht gesteld en worden de regels omtrent hygiëne en afstand houden in acht genomen. Sotomayors redenering doet dan ook denken aan de beginfase van de crisis toen er nog veel onduidelijkheid heerste over de verspreiding van corona. Inmiddels weten we toch wat meer. De beperkte hoeveelheid persberichten van de afgelopen periode over besmettingen in gebedshuizen zijn een aanwijzing dat ze goed omgaan met die kennis en succesvol zijn in het voorkomen van coronabesmettingen.

Over de auteurs

Jos Vleugel

Mr. Dr. Jos Vleugel is docent aan de Universiteit Utrecht

Reacties

Recente blogs
Wanneer gaat het kabinet eens de klimaatcrisis ‘ervaren’?
De Shell klimaatzaak: wel gewonnen, geen winst?
Bevordering van de internationale rechtsorde: hoe nu verder met artikel 90 Grondwet na de Amerikaanse verkiezingen?