Bekostiging van indoctrinatie
Artikel 23 van de Grondwet subsidieert indoctrinatie van kinderen door radicaal religieuze ouders, zo stelt Den Boef in zijn opiniestuk van 15 juni in het NRC Handelsblad. Hij wil daarom dat de minister laat onderzoeken in hoeverre het beginsel van gelijke bekostiging uit artikel 23 kan worden vervangen door een regel die ervoor zorgt dat slechts subsidie mag worden verstrekt aan bijzondere scholen die geen sterk religieuze signatuur hebben door te bepalen dat subsidie alleen kan worden gegeven op basis van zeer breed te interpreteren onderwijskundige beginselen. “Radicale groepjes” worden aldus “geofferd” – die krijgen, anders dan nu, geen subsidie.
Ik vraag me om meerdere redenen af of het voorstel van Den Boef wenselijk en haalbaar is.
Den Boef noemt de volgende argumenten: in de eerste plaats wordt het zelfbeschikkingsrecht van kinderen geweld aangedaan als zij onderwijs genieten op radicaal-religieuze scholen, en in de tweede plaats worden deze kinderen onvoldoende toegerust voor de moderne samenleving omdat zij in een isolement opgroeien. In de derde plaats wijst Den Boef op het feit dat religie nauwelijks meer van belang is bij de schoolkeuze. Het verbaast mij overigens dat Den Boef niet wijst op het argument dat het bijzonder (radicale) onderwijs segregatie in de hand werkt. Deze argumenten overtuigen onvoldoende.
Het derde argument, dat religie nauwelijks meer van belang is bij een schoolkeuze, biedt geen ondersteuning voor uitsluiting van bepaalde groepen van onderwijsbekostiging. Wel is het een argument voor het loslaten van het uitgangspunt dat alleen scholen gebaseerd op godsdienst of levensbeschouwing in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De Onderwijsraad heeft al in 1996 en 2012 geadviseerd tot de invoering van een dergelijke “richtingvrije planning” over te gaan. Kennelijk is de Onderwijsraad niet zo onderhevig aan confessionele dominantie als Den Boef in zijn stuk veronderstelt.
Op zichzelf beschouwd, zit er wel iets in de andere argumenten (zelfbeschikkingsrecht, isolement, segregatie). De argumenten zijn echter niet overtuigend genoeg om het voorstel van Den Boef in voldoende mate te kunnen ondersteunen. Ten aanzien van het zelfbeschikkingsrecht van kinderen, even los van de vraag in hoeverre kinderen een dergelijk recht toekomt, geldt dat kinderen nu eenmaal afhankelijk zijn – meestal van hun ouders. De staat kan hen nooit volledig aan die invloed onttrekken. Het afschaffen van streng religieuze scholen (feitelijk zal het voorstel van Den Boef daarop neerkomen) leidt er toe dat kinderen van streng religieuze ouders geheel of ten dele thuis zullen worden onderwezen in de mores van de betreffende religie. Het probleem daarbij is dat dergelijk onderwijs lastig te controleren is, terwijl de overheid makkelijker toegang heeft tot scholen. Ik vraag me dus af in hoeverre het kind, bezien vanuit het perspectief van diens zelfbeschikkingsrecht, daadwerkelijk baat heeft bij de voorgestelde maatregel.
Den Boef zal hiertegen tegenin willen brengen dat de betreffende kinderen in ieder geval naar een “normale” bijzondere school gaan, en dat ze daarmee een bredere visie op de wereld krijgen. Dat is in ieder geval winst, los van wat er thuis allemaal gebeurt.
Op zichzelf is dat juist, maar Den Boef ziet hier over het hoofd dat – ook in zijn voorstel – kinderen van streng religieuze ouders altijd nog naar een bijzondere school worden gestuurd. Op een dergelijke school maken de ouders – uiteindelijk – de dienst uit. In gebieden waarin de concentratie van streng religieuzen hoog is (de bible belt, bepaalde buurten in de grote steden), zullen veel kinderen van deze streng religieuzen op dezelfde school zitten. Hun ouders zullen hun invloed doen gelden en ervoor zorgen dat de school zoveel mogelijk hun eigen religie uitdraagt. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er volgens mij dus niet zoveel met het uitvoeren van het voorstel van Den Boef: de scholen zijn wellicht in naam niet meer zo radicaal, maar de facto zijn ze dat wel.
Hier kan tegenin worden gebracht dat juist een dergelijke radicalisering van een school in het voorstel van Den Boef direct moet leiden tot het stopzetten van subsidie. De vraag is alleen: hoe houd je hierop toezicht? Wanneer is een school te radicaal? Wanneer is het onderwijs niet pluriform genoeg? Op de naleving van dergelijke vage uitgangspunten is onmogelijk toezicht te houden. De onderwijsinspectie heeft dat probleem nu al: art. 8 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt bijvoorbeeld dat het onderwijs uitgaat van een pluriforme samenleving. Maar wanneer aan dit wettelijk vereiste wordt voldaan, is onduidelijk. Kortom: ik vraag me af in hoeverre het voorstel van Den Boef wel uitvoerbaar en handhaafbaar is.
Dit brengt mij bij mijn laatste punt: het voorstel van Den Boef lijkt niet zoveel toe te voegen ten opzichte van het huidige stelsel. Zoals aangegeven: de wet stelt al als voorwaarde voor het krijgen van subsidie (zie bijvoorbeeld art. 8 Wpo) dat het onderwijs uitgaat van een pluriforme samenleving, dat het is gericht op integratie en actief burgerschap en dat het zich erop richt dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met leerlingen van andere achtergronden en culturen. Is dit niet precies wat Den Boef wenst te bereiken? Weliswaar zijn deze vereisten, als gezegd, moeilijk handhaafbaar, maar dat is niet anders in Den Boefs voorstel. Mijns inziens is het beter onze energie te richten op de verbetering van de handhaafbaarheid van deze voorschriften.
Voor degenen die daar niets in zien, maar toch zoveel mogelijk af willen van de beweerdelijke indoctrinatie van kinderen door hun ouders, zie ik maar één mogelijke oplossing: het afschaffen van de subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Alleen daarmee kan de staat zoveel mogelijk controle krijgen over hetgeen kinderen krijgen voorgekauwd. Over de wenselijkheid van een dergelijk voorstel valt echter – zeer veel – te twisten. Over de politieke haalbaarheid overigens niet: zo’n voorstel zal het niet halen.
Dit artikel verscheen ook op publiekrechtenpolitiek.nl
Reacties