Terug naar overzicht

Constitutionele momenten #1: De morele deugden van kiezer, kandidaat en gekozene. Over de Tweede Kamerverkiezing van 2023


De uitslag van de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023 heeft bij een aanzienlijk deel van de bevolking voor flink wat onrust gezorgd. Een kleine tweeënhalf miljoen stemmen zijn uitgebracht op een radicaal-rechtse politieke partij, die daarmee de grootste fractie in de Tweede Kamer werd, met 37 van de 150 zetels. Inmiddels is onder aanvoering van de Partij voor de Vrijheid een meerderheidscoalitie gevormd die het eens is geworden over de plannen die een extraparlementaire regering of programkabinet moet gaan uitwerken. Volgens critici gaat het om schijnoplossingen voor schijnproblemen en zullen enkele in het oog springende voorstellen—over migratie en milieu—stranden bij de rechter of de Europese Commissie. Maar de vrees dat de Nederlandse rechtsstaat zal afglijden zoals eerder Hongarije en Polen zijn afgegleden, lijkt te zijn weggeëbd. Het verkiezingsprogramma van de PVV is grotendeels ‘in de ijskast gezet’. De Nederlandse coalitiepolitiek lijkt matigend te hebben gewerkt. Eind goed, al goed?

Misschien is dat te snel geconcludeerd. Ik wil hier kort onderzoeken of er toch een rechtsstatelijk probleem is ontstaan. Ik zal dit doen aan de hand van de rechtsfilosofie van de twintigste-eeuwse Amerikaanse denker John Rawls. Ik heb hier niet Rawls’ bekende rechtvaardigheidstheorie op het oog—waarbij de filosoof door middel van een gedachte-experiment beginselen van sociale rechtvaardigheid ontwikkelt—maar zijn liberale rechtsleer. Relevant is dat in die rechtsleer een centrale plek wordt ingenomen door de morele deugden die nodig zijn om een democratische rechtsstaat stabiliteit te verlenen. Rawls’ opvatting van recht gaat dus verder dan die van de meeste juristen. Zijn boodschap is dat we met staatsrecht alleen geen toereikende diagnose van de rechtsstaat kunnen geven. Daar hebben we ook—wat we zouden kunnen noemen—staatsmoraal voor nodig.

Waar komt die moraal op neer en waarom is zij zo belangrijk? De belangrijkste deugd van de burger—die kiezer maar ook kandidaat of gekozene kan zijn—is de deugd van redelijkheid, ‘reasonableness’. Daaronder wordt door Rawls niet alleen de bereidheid verstaan om kennis op te doen over belangrijke maatschappelijke vraagstukken en hun mogelijke oplossingen maar ook de wil om in de politiek argumenten te gebruiken en voorstellen te doen die door eenieder op goede gronden geaccepteerd kunnen worden. Natuurlijk worden democratieën gekenmerkt door scherpe politieke onenigheid. Van links tot rechts wordt heel anders gedacht over wat voor eenieder het beste is. Maar Rawls gaat er vanuit dat redelijke burgers elkaar wel kunnen vinden in de grondgedachte dat eenieder meetelt, dat de gelijke rechten van eenieder gegarandeerd moeten zijn. Het is daarom onredelijk om voorstellen te doen of te steunen waardoor een klasse van tweederangsburgers ontstaat—burgers die minder rechten genieten, bijvoorbeeld omdat zij een bepaald geloof aanhangen of een bepaalde afkomst hebben.

Deze morele deugd van redelijkheid is zo belangrijk omdat Rawls meent dat zonder die deugd de democratische rechtsstaat uiteen dreigt te vallen. Die staatsvorm berust namelijk op het moreel geladen beeld van een verbond van vrije en gelijke burgers, zo legt Rawls uit. Burgers zijn gelijke partners in dit verbond en redelijke burgers laten elkaar in hun handelen en spreken merken dat zij elkaars gelijke juridische status nooit ter discussie zullen stellen. Redelijke burgers zijn helemaal niet gemotiveerd om die gelijke status te ondergraven omdat die gelijkheid een kernonderdeel is van hun gedachtegoed. Het probleem is nu dat die gelijkheid geen onderdeel vormt van het gedachtegoed van rechtsradicalen. Dat blijkt uit hun voornemens om te discrimineren op basis van godsdienst of afkomst. Denk in het geval van de PVV aan de ‘kopvoddentaks’ en ‘Wilt u meer of minder Marokkanen?’ Dergelijke discriminerende voorstellen en uitlatingen laten zien dat het gedachtegoed van de PVV haaks staat op de morele basis van de democratische rechtsstaat. Als Wilders na zijn verkiezingsoverwinning snel afkondigt ‘niemand te zullen gaan uitzetten’, is dat helemaal geen geruststelling omdat duidelijk is dat die beslissing de uitkomst is van politieke calculatie. Om dezelfde reden is het volstrekt onvoldoende om discriminerende voorstellen tijdelijk te ‘bevriezen’. Door het verkondigen van deze en andere discriminerende plannen zal het voor burgers die een bepaald geloof aanhangen of een bepaalde afkomst hebben duidelijk zijn geworden dat zij door de grootste coalitiepartij niet als gelijken worden beschouwd. De gelijke behandeling die zij juridisch gezien onder het aanstaande kabinet toch zullen genieten wordt door radicaal-rechts weliswaar geaccepteerd, maar niet van harte, niet uit principe, niet op basis van beginselen die tot de niet-onderhandelbare kern van de democratische rechtsstaat behoren. Onderhandelen en regeren met een dergelijke partij tast de maatschappelijke band onder burgers al aan, ook als de uitkomst nog conform Grondwet en internationale verdragen is.

Rawls specificeert de burgerlijke redelijkheid nader voor kiezers, kandidaten en gekozenen. Voor kandidaten betekent het dat zij voorstellen als bovengenoemde niet moeten doen in hun campagne. Voor kiezers betekent het dat ze deze kandidaten niet zouden moeten steunen. Dat dit toch gebeurt, lijkt Rawls vooral de populistische kandidaten kwalijk te nemen: zij exploiteren de onvrede onder burgers en wekken de indruk dat voor de problemen die deze burgers werkelijk ervaren eenvoudige oplossingen bestaan. Hier komt het belang van een kritische journalistiek en een scherp, inhoudelijk parlementair debat om de hoek kijken. Voor gekozenen houdt redelijkheid in dat zij geen steun moeten verlenen aan met de democratie onverenigbare standpunten en partijen. Want ook al lukt het hen om in een coalitie discriminerende voorstellen tegen te houden of de scherpe kanten ervan af te halen—om dat te kúnnen doen hebben zij toch allereerst moeten accepteren dat deze plannen een plek op de politieke agenda verdienen en dat de verdedigers van dit gedachtegoed een plek aan de onderhandelingstafel verdienen. Zo normaliseren zij wat in een democratie niet normaal kan worden. De vaak gehoorde uitweg dat ‘de kiezer dit nu eenmaal wil’ is een wel heel doorzichtige drogreden—want elke meerderheidscoalitie is te herleiden tot een electorale meerderheid; daar hoeft de grootste partij niet bij te horen—die de keuze om samen te werken volstrekt niet kan dragen en dus de pure wil om met radicaal-rechts samen te werken niet kan verhullen. In Polen is na jaren van ’democratic backsliding’ door Prawo i Sprawiedliwość (PiS; Recht en Rechtvaardigheid) onlangs terecht de keus gemaakt om een meerderheidscoalitie te vormen zonder PiS, ook al is deze partij nog steeds de grootste van het land.

De conclusie is dat de Tweede Kamerverkiezing van 2023 en de formatie in de lente van 2024 samen een belangrijk constitutioneel moment vormen. De nieuwe coalitiepartijen beweren dat er strikt genomen juridisch niets aan de hand is. Maar de rechtsstaat Nederland is ook een kwestie van een gezamenlijk gedragen constitutionele moraal. Het behoort tot deze moraal dat burgers elkaar in hun doen en laten verzekeren dat zij elkaars gelijke juridische status nooit ter discussie zullen stellen. De beste verzekering daarvoor zijn politieke beginselen die met ongelijkheid voor de wet onverenigbaar zijn. De overwinning van de Partij voor de Vrijheid en de keuze van andere partijen om met die partij een meerderheidscoalitie te vormen, laten zien dat die beginselen aan kracht hebben ingeboet.

Over de auteurs

Bertjan Wolthuis

Bertjan Wolthuis is universitair docent rechtstheorie aan de Vrije Universiteit Amsterdam

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #14: Een verwaarloosd constitutioneel moment: de autoloze zondag van 1973
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #13: Europese eenwording als ‘Constitutioneel Moment’
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #12: Marbury vs. Madison
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutioneel moment #11: De Nacht van Schmelzer als ‘anti-constitutioneel’ moment: het begin van de praktijk van ‘geen regeringswisseling zonder verkiezingen’
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #10: Onder vuur. De verdediging van NSB-leider Mussert
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #9: Politieke meningsuiting als strafrechtelijk constitutioneel moment
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #8: Een uitgesteld constitutioneel moment: het Benthem-arrest en rechtsbescherming tegen de overheid
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #7: Das Ermächtigungsgesetz: hoe de destructie van een rechtsstaat kan worden verankerd
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #6: Verkiezingen als constitutioneel moment? Over politieke representatie en de zoektocht naar het soevereine volk
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten#5: Het Spitsbergenverdrag van 9 februari 1920
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #4: Revoluties begrijpen, voorbij het moment
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #3: Een naderend constitutioneel moment? Over de werking van de vertrouwensregel en hoorzittingen met kandidaat-bewindspersonen
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten #2: Over de democratische grenzen van het betogingsrecht: een kantiaanse denkoefening
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Zomerreeks 2024: constitutionele momenten