Controle is goed, maar vertrouwen is beter
Over uitwegen uit politieke impasses
In de actuele discussies over de verhouding van regering en parlement wordt vaak gewezen op het euvel van zeer gedetailleerde regeerakkoorden. Kamerleden uit coalitiefracties hebben nauwelijks gelegenheid om met een eigen opvatting op nieuwe ontwikkelingen te reageren. Het verlammende effect daarvan is bijvoorbeeld gebleken bij de humanitaire crisis in het vluchtelingenkamp Moria. Maar het zijn niet alleen coalitiefracties die daardoor worden gekortwiekt. De oppositie stuit door dezelfde oorzaak op een bastion van politieke onbeweeglijkheid. Van de gedachte dat in de Tweede Kamer meningsvorming over wetgeving en beleid plaatsvindt, is niet veel over. De alomtegenwoordige camera’s registreren het uitdragen van reeds tevoren vastgelegde standpunten, zonder dat iemand het risico neemt van het gezichtsverlies dat merkwaardigerwijs wordt toegeschreven aan het veranderen van gedachten.
Wanneer een coalitie slechts over een nipte meerderheid beschikt, gaat de angst dat dissidenten ‘uit de boot vallen’ een extra grote rol spelen. Door de wol geverfde politici weten dat ‘coördinatie’ nodig is om een kabinet overeind te houden, en dus worden standpunten over omstreden thema’s voortdurend ‘afgestemd’. Wekelijks vergaderen de bewindslieden van dezelfde politieke kleur met de leiding van hun fractie, de partijvoorzitters en – niet te vergeten – voorlichters om politiek ‘op één lijn‘ te komen nog voordat de ministerraad de volgende dag bijeenkomt. Sinds de vorming van het eerste kabinet-Rutte in 2010 heeft het wekelijkse overleg van de minister-president, de vice-minister-president(en) en de fractievoorzitters van de coalitiepartijen (waar destijds ook de zogenaamde gedoogpartner PVV toe behoorde) een belangrijke rol gekregen. Die controlemechanismen bepalen in feite de politieke speelruimte in kabinetsberaad of belangrijke kamerdebatten. Mogelijk heeft dit het derde kabinet-Rutte, ondanks allerlei afbrokkelende steun in beide Kamers, vier jaar lang in stand gehouden, even afgezien van het kort voor de verkiezingen aanbieden van ontslag zonder noemenswaardige politieke gevolgen.
Waar komt deze behoefte vandaan om de politieke dynamiek voortdurend onder controle te houden? Het antwoord kan worden afgeleid uit een zegswijze, die beweerdelijk vaak door Vladimir Iljitsj Lenin in de mond werd genomen: ‘Vertrouwen is goed, maar controle is beter.’ Net zo is het gesteld met politieke samenwerking zonder een gemeenschappelijke visie op het beleid: men controleert elkaar, maar bouwt niet voort op een gedeelde visie. Het aan Lenin toegeschreven devies paste goed bij het politieke systeem dat tot 1989 werd beheerst door een centralistisch gestructureerde partij, de Communistische Partij van de Sowjet-Unie. In werkelijkheid gaat het hierbij echter om een oude Russische zegswijze: Доверяй, но проверяй, ‘Heb vertrouwen, maar controleer wel.’
Op het eerste gezicht doet het zonderling aan dat daarna juist in een door neoliberalisme bepaald politiek klimaat zo’n grote controledrang ontstond. Die behoefte aan controle, scherpe controle zelfs, werd tot in het bestuur zelf zichtbaar. Ze is ook goed te verklaren. In 2008 constateerde John Braithwaite: ‘neoliberal politics had not produced privatization and deregulation, but privatization and regulatory growth.’ Wanneer met een minimale economische ordening concurrenten op elkaar worden losgelaten, moeten streng controlerende marktmeesters vals spel voorkomen. En wanneer sociale zekerheid wordt uitgedund omdat iedereen liefst ‘de eigen broek moet ophouden’, zullen degenen die toch een beroep doen op een uitkering of toeslag geconfronteerd worden met diensten die ‘keihard’ handhaven. Rechters die zulk overheidsoptreden corrigeren, worden als hinderlijk ervaren. Keer op keer heeft de afgelopen decennia een Kamermeerderheid belet dat hun wetgevende producten door rechters aan de Grondwet zouden kunnen worden getoetst: politiek is een autoreferentieel systeem geworden.
Na de verkiezingen van maart 2021 werd de door de twee grootste fracties aangewezen verkenners gevraagd allereerst het politieke krachtenveld in kaart te brengen; de inhoud van het beleid zou later komen. Dat was ‘logisch’ in de dubbelrol van regisseur en geregisseerde van het formatieproces, die de Kamermeerderheid zich in 2012 had aangemeten. Pas na een pijnlijk voorval met grote gevolgen (de ongewild onthulde aantekening ‘Omtzigt functie elders?’) werd zichtbaar dat de drang tot controleren van het politieke proces grenzen overschreed. Met veel piepen en kraken maakte de Tweede Kamer zich vervolgens los uit het door haarzelf gekozen patroon van werken. De minister van staat Herman Tjeenk Willink kreeg de taak als politiek onafhankelijke informateur te onderzoeken hoe een kabinet kan worden gevormd en in het bijzonder ‘of en, zo ja, onder welke voorwaarden er voldoende vertrouwen tussen partijen bestaat of weer kan ontstaan om een breed gedragen weg uit de ontstane impasse te vinden’.
Naarmate controle grimmiger of krampachtiger wordt, zijn de gevolgen groter wanneer ze opeens wegvalt. Als van deze geschiedenissen iets wordt geleerd, zou het wel eens behulpzaam kunnen zijn het aan Lenin toegeschreven devies om te keren – vandaar de titel van deze blog. Wantrouwige controle werkt op den duur echt niet beter dan vertrouwen. Maar om gezamenlijk vertrouwen op te bouwen, moet men een gesprek durven aan te gaan waarvan de uitkomsten niet vooraf vaststaan. Dat vereist het ontwikkelen van een visie op samenleving en bestuur die verder reikt dan de door oplettende medewerkers aangereikte bestuurlijke agenda, een visie die ook onvoorziene ontwikkelingen aankan. Het neoliberalisme bracht niet alleen een economische theorie voort, maar ook een contra-ideologie die niet meer van politieke idealen wilde weten. Korte-termijnbelangen en de publicitaire vermarkting daarvan gingen politieke keuzes overheersen; ze verdrongen visies op langetermijnontwikkelingen in het samenleven van mensen en hun relaties met de natuur.
Politieke consensusvorming vereist het kunnen loslaten van machtsposities en vastgeroeste opvattingen. Dat is niet gemakkelijk. Het vereist behalve openheid en politieke creativiteit ook veel bestuurlijke precisie, controle zogezegd op de juistheid van beweringen en de betrouwbaarheid van expertise. Zo’n proces moet helpen nieuw beleid te ontwikkelen, bijvoorbeeld in en na een kabinetsformatie. Controle is goed, vertrouwen beter; gefundeerd vertrouwen het beste.
Reacties