De couppoging in het capitool, ‘big lies’ en ’truth decay’: de overheid moet desinformatie kunnen reguleren
Een vermeden staatsgreep
“Democracy has prevailed”, citeerden meerdere kranten de inaugurele rede van de Amerikaanse President Biden op hun voorpagina’s. Enkele dagen voor Bidens inauguratie in het Capitool werd die plek, het hart van de Amerikaanse democratie, nog bestormd door een door aanhoudende en grootschalige desinformatie geradicaliseerde meute. Op 9 februari jl. begon, met als aanleiding die bestorming en oud-president Trumps rol daarin, het (tweede) impeachment-proces tegen Trump. Op 14 februari jl. is hij, hoewel een 57-43 meerderheid hem schuldig achtte, in de Senaat vrijgesproken.
Verre van een ‘spontaan’ ‘protest’ van ‘bezorgde burgers’ dat ‘uit de hand liep’, was de bestorming van 6 januari 2021 ruim van tevoren voorbereid en goed georganiseerd– veelal op sociale media. Opstandelingen waren serieus van plan de Amerikaanse vicepresident Pence op te hangen, speaker Pelosi van het Huis van Afgevaardigden te doden, gijzelaars te nemen, en parlementsleden te vergassen. Vier Trump-supporters en één politieagent kwamen om; andere ordehandhavers kwamen in levensbedreigende situaties terecht. Er wordt onderzocht of bepaalde Republikeinse politici alsook (voormalig) campagnemedewerkers van Trump van tevoren wisten van, en actief hebben geholpen bij, de opstand. Grote bitcoin-betalingen aan de opstandelingen worden nagetrokken, en in het kantoor van een parlementslid bleken de panic buttons van tevoren te zijn weggehaald. Dat er door meerdere commentatoren, experts, en bondgenoten-van-de-VS ondubbelzinnig wordt gesproken van een staatsgreeppoging is dan ook, hoe surreëel ook, niet vergezocht.
Dat desinformatie een cruciale en instrumentele rol speelde bij een dusdanig serieuze aanval op de democratische rechtsstaat in de Verenigde Staten, een van de meest essentiële – hoewel uiteraard gebrekkige – rule-of-law democratieën ter wereld, onderschrijft nog maar eens het belang van een effectieve en proactieve aanpak, door democratische rechtsstaten, van (bepaalde vormen van) desinformatie.
De ‘Big Lie’ en ‘truth decay’
President Trump jutte direct en concreet op tot de bestorming van 6 januari, iets waarmee hij op z’n minst dicht in de buurt is gekomen van een reeds strafbaar gesteld feit. Minder direct in aanmerking komend voor strafbaarheid is de door Trump en de zijnen tot in den treure herhaalde leugen dat Bidens verkiezing onrechtmatig zou zijn. Okee, klinkt het nogal eens, Trump denkt dat er verkiezingsfraude is, dat mag hij toch geloven; is een kritische houding tegenwoordig verboden? Maar Trumps leugen over de onbetrouwbaarheid van de verkiezing en haar uitslag was instrumenteel voor de verwezenlijking van de bestorming. Het is een leugen die als een goed voorbeeld van een zogenaamde ‘Big Lie’ kan worden gezien, een beladen term die verwijst naar een leugen die dusdanig is dat zij, wanneer geloofd, “noodzakelijkerwijs een samenzweringstheorie meebrengt” en eigenlijk onvermijdelijk leidt tot geweld – aldus historicus Timothy Snyder (Yale University). Het handige aan een Big Lie is dat zij, hoewel gevaarlijk voor de democratische rechtsstaat, niet in alle jurisdicties even eenvoudig te scharen is onder strafbaar gestelde uitingen (misschien is artikel 18 van de Duitse Grondwet – eenieder die de vrijheid van expressie misbruikt teneinde de vrije democratische grondorde te ondermijnen, verbeurt de met die vrijheid samenhangende rechten – bruikbaar?).
Trumps directe opruiing op 6 januari was dus ingebed in zijn Big Lie over een specifieke presidentsverkiezing. Maar die concrete Big Lie is weer ingebed in een veel algemener web van opzettelijke onwaarheden dat Trump de (aspirant-)politicus vanaf 2011 begon te spinnen. The Washington Post telde Trumps onwaarheden en verdraaiingen gedurende zijn vierjarige presidentschap en kwam uit op een getal van boven 30.000. De Capitoolbestorming op 6 januari 2021 was de dodelijke apotheose van een jarenlange uitholling van zowel de waarheid als van democratisch-rechtsstatelijke normen, waarden, en waarborgen in de Verenigde Staten; waarbij desinformatie (samen met haar niet-opzettelijk-misleidende zusje misinformatie) een absolute sleutelrol speelde. In dat centraal stellen van desinformatie lijkt Trump duidelijk op andere ‘sterke’ leiders; “[v]oordat massaleiders de macht grijpen om de werkelijkheid aan hun leugens aan te passen, wordt hun propaganda gekenmerkt door haar extreme minachting voor feiten als zodanig, want het feit hangt naar hun mening volledig af van de macht van de mens die haar kan fabriceren”, schreef Hannah Arendt in haar standaardwerk (1951) over het totalitarisme. Trumps adviseur Steve Bannon speelde in dezen een sleutelrol in Trumps strategie: hij sprak van “flooding the zone with shit”, het overstelpen van de publieke ruimte met zoveel (des)informatie dat pers en publiek uitgeput verdrinken in de informatiestroom. Wanneer dit slaagt, leidt dit tot ‘truth decay’, een situatie waarin het idee van de waarheid zelf bijna of geheel ongrijpbaar (of zelfs onbelangrijk of onbetrouwbaar) wordt voor sommigen.
Dat is levensgevaarlijk voor een democratische rechtsstaat, op (ten minste) twee manieren. Ten eerste erodeert de gedeelde vaste grond van waaraf kritiek geleverd kan worden op de macht. Kritiek op de (aspirant-)leider(s) wordt onmogelijk, want als die kritiek is gebaseerd op verslagen van journalisten, of op feiten van wetenschappers, of op oordelen van ‘rechters’; dan worden die verslagen afgedaan als politiek geladen meningen van de mainstream media-elite, die feiten als politiek geladen meningen van de altijd wel door iemand gefinancierde bollebozen die werkzaam zijn aan ‘linkse’ —enzovoorts—universiteiten, en die rechterlijke oordelen als politieke vonnissen geveld door ongekozen activisten. Ten tweede is er, wanneer de waarheid zélf verdacht is gemaakt, geen gedeelde standaard meer op basis waarvan gedeelde problemen in een samenleving geïdentificeerd kunnen worden, laat staan opgelost. Samenwerken en water bij de wijn doen hoeft dus niet meer, en democratische samenleven wordt aldus betekenisloos. “De ideale onderdaan voor een totalitair regime”, zei (opnieuw) Hannah Arendt, “is niet de overtuigde nazi of de overtuigde communist, het zijn mensen voor wie het onderscheid tussen feit en fictie (d.w.z. de realiteit van de ervaring) en het onderscheid tussen waar en onwaar (d.w.z. het richtsnoer van ons denken) niet langer bestaan”. “De autoritaire leider”, aldus Ruth Ben-Ghiat, historicus aan NYU, “wil dat wij onze oren en ogen niet meer vertrouwen (…), opdat wij meer afhankelijk van hem worden”; de “[w]erkelijkheid is wat [de leider zegt] dat zij is”.
Naast dit alles kunnen des- en misinformatie natuurlijk ook schadelijk zijn voor de democratische rechtsstaat op meer ‘concrete’ of ‘directe’ manieren. Een goed gedocumenteerd (onder andere in Merchants of Doubt, Het verlies van de Aarde, en The Triumph of Doubt) voorbeeld zijn de gecoördineerde desinformatiecampagnes van fossiele industrieën die, zo vanaf 1990, dermate veel twijfel hebben gezaaid over de oorzaak van de huidige vorm van klimaatverandering dat menselijke samenlevingen wereldwijd in existentieel gevaar zullen komen wanneer er op zeer korte termijn geen zeer brede en zeer effectieve set maatregelen wordt getroffen. Een ander berucht voorbeeld is het beïnvloeden van democratische verkiezingen, zoals ondernomen is in de Amerikaanse presidentsverkiezing van 2016 – zo concludeerde ook een door de Republikeinen (!) geleide Senaatscommissie afgelopen zomer. Een derde voorbeeld is de ‘infodemie’ die de Wereldgezondheidsorganisatie signaleerde; grote groepen mensen, in allerlei landen, waaronder het onze, geloven niet in het bestaan van COVID-19 (sommige mensen zelfs nog op het moment dat ze geïntubeerd worden), en/of in de ongewone schadelijkheid ervan, en/of in de werkzaamheid van een vaccin ertegen (de Franse regering doet rustig aan met haar vaccinatieprogramma om anti-vaxxers niet te ongerust te maken).
Te belangrijk om (enkel) aan private regulering over te laten
Regulering van desinformatie staat om deze en andere redenen al jaren op de politieke agenda, maar er kunnen vraagtekens geplaatst worden bij de ernst van de tot nu toe voorgestelde middelen. De EU High Level Expert Group on Disinformation raadde begin 2018 aan niet veel verder te gaan in het reguleren van desinformatie dan het “verhogen van transparantie”, het verbeteren van “mediageletterdheid” en het ontwikkelen van “tools” voor “gebruikers en journalisten”; de EU Code of Practice on Disinformation van eind 2018 bouwde op (onder andere) dit advies voort en kwam neer op wat de naam al zegt, een gedragscode; zelfregulering dus.
Maar deze problematiek is te belangrijk om enkel of vrijwel geheel aan private regulering over te laten. Ten eerste vanwege de hierboven beschreven ernst van de dreiging die (bepaalde vormen van) desinformatie kan (kunnen) hebben voor de democratische rechtsstaat, maar ook omdat private bedrijven keer op keer laten zien niet tot genoeg bereid te zijn. Bijvoorbeeld: Facebook heeft toegegeven faciliterend te hebben gewerkt bij de genocide op de Rohingya’s in Myanmar (ook bij eerdere genocides waren massamedia cruciaal). Of: interne memo’s over de polariserende werking van Facebook, en over politieke ondermijning middels Facebook, zijn door dat bedrijf terzijde geschoven; zelfs na 6 januari bagatelliseert Facebook zijn rol in het probleem. Ook: Twitter voegt (eindelijk) bij sommige berichten de disclaimer “This […] is disputed” toe, terwijl het in veel gevallen niet enkel ‘disputed’ is, maar simpelweg onwaar. En: Facebook en Twitter hebben “jarenlang” de QAnon-samenzweringstheorie ongehinderd door laten etteren waardoor zij kon groeien tot schrikbarende proporties. In de afgelopen najaar verschenen Netflix-documentaire The Social Dilemma zeggen meerdere voormalige hotemetoten van tech-giganten (zoals Facebook, Twitter, en Pinterest) dat die tech-giganten een veel te grote financiële prikkel voelen om des- en misinformatie niet toe te laten. Momenteel, zo zegt een van de geïnterviewden, heerst er een “disinformation-for-profit”-model.De klokkenluiders pleiten ervoor krachtige regulering tegenover die prikkel te zetten – zoals, geeft een van hen als voorbeeld, bij telefoonbedrijven die ook veel data van klanten hebben. Ook suggereren zij ‘dataverwerkingsbelasting’, of zelfs een algeheel verbod op bepaalde data-‘markten’; Shoshana Zuboff (Harvard Business School) zegt in de documentaire: “These markets undermine democracy, and they undermine freedom. And they should be outlawed. This is not a radical proposal. There are other markets that we outlaw. We outlaw markets in human organs. We outlaw markets in human slaves. Because they have inevitable, destructive consequences.” Over iets meer dan een maand zullen Facebook, Alphabet en Twitter over des- en misinformatie gehoord worden in het Amerikaanse Congres, omdat, aldus het Congres, “zelfregulering gefaald heeft”.
De Europese Commissie erkent, en laakt, dat online platforms “nog nauwelijks onderworpen [zijn] aan Europese wetgeving”. Onlangs, in december 2020, kwam de EU met een geüpdatete benadering, als onderdeel van het European Democracy Action Plan, die alvast iets (doch niet veel) veelbelovender is. Ergens in de lente van dit jaar zal de Code of Practice geüpdatet worden, waarbij de EU “een robuuster kader” belooft, onder andere op het gebied van het “verwijderen van posts die desinformatie bevatten”.
Het is dus nog even afwachten in hoeverre de EU zal verschuiven richting (wat meer) overheidsregulering. Hoever een overheid mag gaan bij het reguleren van desinformatie kan (vanzelfsprekend) niet in een blogpost worden vastgesteld. Er dient altijd bijzonder veel zorgvuldigheid aan te pas te komen wanneer overwogen wordt de vrijheid van expressie te reguleren. Echter, men moet zich in ieder geval niet (al te veel) laten afleiden door ten minste de volgende drie zaken: de roep om een ‘ongereguleerde marketplace of ideas’, het adjectief ‘orwelliaans’, en ‘censuurschwalbes’.
De ‘marketplace of ideas’ moet tot op zekere hoogte gereguleerd worden (en dat gebeurt al)
Voor veel (voormalig) Twitter-gebruikers die de gebruiksregels op Twitter te beknellend vinden, is het sociale-mediaplatform Parler een veilige haven en een warm bad. Parler speelde een hoofdrol in de Capitoolbestorming van 6 januari en het staat zaken als haatzaaien en oproepen tot geweld toe, een reden waarom het offline is gehaald door host Amazon (inmiddels is het via een andere weg weer online). Parler zelf verdedigt de (nogal) losse teugels door zich een “neutrale marktplaats” voor ideeën te noemen. Hiermee doet het duidelijk een beroep op het ideaal van een ongereguleerde marketplace of ideas.
Van het ideaal van de ‘marketplace of ideas’ wordt doorgaans gezegd dat het wortelt in de ideeën van onder andere John Milton (Areopagitica, 1644) en John Stuart Mill (On Liberty, 1859). Het idee is ongeveer als volgt. Ideeën, informatie en meningen zijn, wanneer zij openbaar worden gemaakt, als producten op een metaforische markt. Mensen die deze uitingen tot zich nemen, wikken en wegen deze uitingen en uiteindelijk gaan de meeste mensen voor het waardevolste idee. Uiteindelijk wijkt de leugen voor de waarheid. Overheidsregulering is in de regel schadelijk voor deze marketplace. Vooral in de Verenigde Staten is dit nog altijd een gezaghebbend concept in First Amendment-recht; hooggerechtshofsrechter Oliver Wendell Holmes sprak in dezen in 1919 de befaamde woorden “the best test of truth is the power of the thought to get itself accepted in the competition of the market”.
Het is echter maar de vraag of deze marketplace wel zo optimaal werkt als gedacht en gehoopt door voorvechters ervan. Als we de metafoor van een economische markt volgen, ligt het voor de hand dat we ook de irrationaliteit van actoren op ‘echte’ economische markten in ogenschouw nemen. Gedragseconomen, waaronder Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman, hebben afgerekend met het ideaalbeeld van de homo œconomicus, een marktspeler die rationeel keuzes maakt en zo aan markteffectiviteit bijdraagt. Mensen hebben op economische markten tal van cognitieve biases, en dat is ook zo op de marktplace of ideas. Ze hebben vooroordelen, willen bevestigd worden in die vooroordelen, willen vrolijk of juist verdrietig nieuws eerder geloven, gedogen cognitieve dissonantie, zijn gevoelig voor framing en anchoring, enzovoorts. De algoritmes, filter bubbles en echo chambers op sociale media versterken die biases in veel gevallen, en werken op politiek gebied regelmatig polarisend. Een studie van het MIT wees uit dat nepnieuws op Twitter zich maar liefst zes keer sneller verspreidt dan ware berichten, iets dat schreeuwt om bijsturing en iets dat de veronderstelde effectiviteit van een ‘vrije’ marketplace of ideas logenstraft (of ten minste aangeeft dat de marktmacht niet goed is verdeeld en er dus überhaupt al geen vrije marketplace is, zoals bijvoorbeeld betoogd door Ingber). Facebook ontdekte dat zij stemmers onopgemerkt in hun stemgedrag konden beïnvloeden, iets dat recentelijk ook uit een UvA-onderzoek bleek. Ook naar een gelijksoortig effect in zoekmachines is onderzoek gedaan. Dergelijke mogelijkheden worden benut: het Britse Channel 4 maakte een ontluisterende reportage over doelgerichte digitale voter suppression in de Verenigde Staten.
De bestorming van het Capitool (een direct gevolg van de Big Lie dat de verkiezing van Biden onrechtmatig was), de scepsis over COVID-19 (en vaccins in het algemeen), en climate change denialism zijn drie voorbeelden van ernstig en levensgevaarlijk ‘marktfalen’ op de marketplace of ideas. Voorstanders van de marketplace of ideas brengen hier wellicht tegenin dat de markt uiteindelijk wel fouten corrigeert, wanneer genoeg marktactoren zich hun verkeerde keuzes eindelijk gewaarworden. Momenteel bevinden wij ons gewoon midden in het proces van waarheidsvinding, en moeten we even geduld hebben tot de slechte ideeën zijn weggeconcurreerd. Zelfs als dat waar zou zijn, leidt die insteek wel tot zeer hardvochtige gewaarwordingen. Zijn een Capitoolbestorming (die dus blijkbaar nog relatief goed is afgelopen), een ‘infodemie’ tijdens een wereldwijde pandemie, en catastrofale global warming werkelijk minder bedreigend voor de democratische rechtsstaat dan overheidsregulering van de marketplace of ideas? Zegt straks iemand in 2100 op het Noordzeestrand in Utrecht tegen zichzelf: “Gelukkig zijn oliebedrijven destijds niet beperkt in hun vrije expressie”? De marketplace of ideas is, zo leert de geschiedenis ons, ook niet altijd even bestand geweest tegen de ondermijning van de waarheid door ‘sterke’ leiders; de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig merkte omstreeks 1942 ten aanzien van de Duitse oorlogshonger op dat toen het eenmaal 1939 was, “geen enkele mededeling van een schrijver enige positieve of negatieve uitwerking had, en tot op dit moment geen enkel boek, geen pamflet, geen artikel, geen gedicht de massa innerlijk heeft kunnen beroeren of zijn denken beïnvloeden”.
Oplossingen die niet de expressie inperken zullen dus niet zaligmakend zijn gezien de imperfecte marketplace of ideas, maar zijn natuurlijk niettemin zeer nastrevenswaardig. Denk hierbij bijvoorbeeld aan fact-checking (hoewel de Nederlandse pers hieromtrent gedesillusioneerd lijkt te zijn geraakt), initiatieven als EUvsDisinfo, fellere counterspeech, beter bewustzijn bij de burger, memers die op toegankelijke wijze desinformatie ontzenuwen (zoals het Belgische @anti_conspiracy_memewars op Instagram), desinformatiespecialisten en misinformation trackers bij nieuwsredacties, het versterken van de positie van lokale media, het loslaten door nieuwsredacties van de honger naar “ophef” en ‘bothsidesism’,en het moeilijke werk van deradicalisering.
Nu is het natuurlijk zo dat de marketplace of ideas al lang en breed van overheidswege wordt gereguleerd, inclusief in de Verenigde Staten. Daarbij kan prima weggebleven worden van disproportionele en onrechtmatige beperking van het recht op vrije expressie. Dit lukt democratisch gelegitimeerde overheden, in dialoog met rechtspraak, grosso modo al sinds lange tijd als het gaat om zaken als meineed, valsheid in geschrifte, fraude, smaad en laster, bedreiging, milieueffectbeoordelingen, opruiing, enzovoorts. Stel even dat de strafbaarheid van, bijvoorbeeld, meineed nog niet gerealiseerd was maar anno 2021 werd overwogen. Dan zouden daaromtrent vermoedelijk ook soortgelijke bezwaren klinken als omtrent de regulering van desinformatie: mogen mensen in de rechtbank hun mening soms niet meer geven, iedereen verdraait altijd een beetje in de rechtszaal, er is een enorm grijs gebied tussen meineed en retoriek, gaan ongekozen rechters nu bepalen of ik lieg, het kan misbruikt worden door een kwaadwillende minister van Justitie, ik vind niet dat ik lieg, het is toch mijn waarheid, enzovoorts.
‘Orwelliaans’
Lang niet ieder ministerie dat waarheid nastreeft, is dus meteen een orwelliaans ‘Ministerie van Waarheid’. Toch misbruiken actoren die niet zoveel problemen zien met desinformatie, of er zelfs garen bij spinnen, graag de term ‘orwelliaans’ wanneer het gaat over het reguleren van expressie in het algemeen en de aanpak van desinformatie in het bijzonder. Voor uitgebreide (en betere) beschouwingen hierover, zie bijvoorbeeld dit artikel in De Groene Amsterdammer en dit artikel in The Washington Post. Dat minister Ollongren zich eind vorig jaar geroepen voelde te moeten “benadruk[ken]dat er geen ‘ministerie van waarheid’ komt”, geeft aan dat het onterecht roepen van “Orwelliaans!” nog altijd een iets te effectieve strategie is. Natuurlijk is het zo dat George Orwells 1984 een belangrijke en tijdloze waarschuwing blijft voor de gevaren van totalitarisme, zeker ook op het gebied van vrije expressie. De omgang, met sociale media, van landen als China, Saoedi-Arabië en Myanmar is in die zin zeer verontrustend. Maar juist desinformatie is orwelliaans, en een overheid die werkelijk en oprecht de waarheid probeert na te streven en haar enigszins wil afdwingen, is het tegenovergestelde van de overheid uit 1984. Trumps ‘alternative facts’ zijn veel eerder orwelliaans (en die term ‘alternative facts’ zelf is dat zeker) dan de pogingen van overheden en tech-bedrijven om die alternative facts als leugens – want dat zijn het – aan te merken en aan te pakken.Een dystopische roman die wél gaat over een overheid die te ver gaat in het opleggen van de daadwerkelijke waarheid (middels een truth drug), zou Karin Boye’s Kallocain (1940) zijn. De gevaren van de huidige manifestaties van desinformatie en ‘flooding the zone with shit’ doen echter eerder denken aan, onder vele andere, Jacques Tourneurs The Fearmakers (1958), over targeted politieke desinformatie, en Elia Kazans A Face in the Crowd (1957), over een anti-elitaire mediagenieke populist die zeer invloedrijk wordt in de Amerikaanse politiek; niet aan Orwells 1984. De zoon van Neil Postman schreef dat zijn vader, die in 1985 de gevleugelde term ‘amusing ourselves to death’ openbaarde, gelijk heeft gekregen in dat niet Orwells 1984, maar Aldous Huxley’s Brave New World in veel landen is uitgekomen: “we Americans had mistakenly feared and obsessed over the vision portrayed in [1984] (an information-censoring, movement-restricting, individuality-emaciating state) rather than [Brave New World] (a technology-sedating, consumption-engorging, instant-gratifying bubble)”.
‘Censuurschwalbes’
Hoewel de overheid de aanpak van desinformatie dus niet enkel bij private bedrijven moet laten, en hoewel zeker niet iedere regulering van vrije expressie meteen orwelliaans is, blijft grote voorzichtigheid altijd geboden bij het van overheidswege reguleren van vrije expressie. Dit is ook de reden dat overheden, zoals eerder aangestipt, zoveel hebben aangestuurd op zelfregulering door (en eventueel co-regulering met) private bedrijven.
De afgelopen tijd, en in de nasleep van de bestorming van 6 januari in het bijzonder, hebben internetbedrijven flink wat gemodereerd (wat overigens altijd typerend is geweest voor expressie op het Internet). QAnon-theorieën worden geweerd, en oud-president Trump is zijn Twitteraccount kwijtgeraakt. Ook andere private bedrijven, zoals uitgevers, maken in dezen keuzes. Het opmerken waard is wel dat zélfs wanneer private bedrijven modereren, of redactionele keuzes maken, of commerciële afwegingen maken, het verwijten van ‘censuur’ en ‘orwelliaans’ regent. We zien dit alleen al in de periode sinds Kerstmis terug bij politieke actoren als Nikki Haley, Donald Trump jr., Matt Gaetz, Marjorie Taylor Greene, Sarah Huckabee Sanders, en Wybren van Haga. Misschien wel het beste voorbeeld in het licht van de Capitoolbestorming is de Republikeinse Senator Josh Hawley, die zijn (sinds kort voormalige) uitgever Simon & Schuster “orwelliaans” noemde omdat die niet meer in zee wilde met Hawley omdat deze als een van de directe aanstichters en bestuurlijke gezichten van de bestorming van het Capitool wordt beschouwd. Inmiddels heeft een nieuwe uitgever Hawley’s boek alweer opgepikt– alhoewel Hawley op voorpagina’s van kranten, in landelijke opinieprogramma’s en op Twitter blijft herhalen hoezeer hij monddood wordt gemaakt. Dit is een schoolvoorbeeld van wat de schrijver en satiricus Jonathan van het Reve treffend een “censuurschwalbe” heeft genoemd. Wellicht kan de ‘orwellschwalbe’ daar inmiddels als variant van worden gezien. Een campagnemedewerker van oud-president Trump beweerde zelfs dat Trump, toen nog president van de Verenigde Staten en in bezit van onder andere een eigen press corps, de Capitoolbestorming niet sterker kon veroordelen omdat hij “niets meer kan zeggen nu de platforms hem hebben verwijderd”. Ook toen de rapper Lange Frans van YouTube werd verwijderd, werd wel gezegd dat hem “de mond werd gesnoerd”en dat hij werd gecensureerd. Maar Lange Frans kon dan wel niet langer gebruik maken van het zeer verstrekkende platform dat YouTube biedt, hem werd niet de mond gesnoerd en hij werd ook niet (van overheidswege) gecensureerd. “Freedom of speech”, zei komiek Sasha Baron Cohen in een memorabele speech, “is not freedom of reach”.
Hoewel in de 21ste eeuw de klassieke verdeling tussen de natiestaat en particuliere sprekers gecompliceerd is geraakt – Balkin spreekt bijvoorbeeld van een nieuw driehoeksmodel waarin inmiddels ook mediabedrijven een eigen positie innemen – bestaat er nog altijd een wezenlijk verschil tussen wanneer YouTube iets weghaalt, en wanneer de Nederlandse overheid dat doet. Op die lijn zat ook de rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2020 in een kort geding tegen Facebook. Misschien, zeggen sommigen, zijn bedrijven als Facebook en Twitter dermate belangrijk geworden dat ze niet enkel meer als private bedrijven gezien kunnen worden, maar als een soort nutsbedrijven gezien moeten worden. Maar ten eerste hebben ze die formele status momenteel nog niet en is het momenteel dus zaak om private ‘censuur’ te blijven onderscheiden van overheidscensuur (tenzij er natuurlijk een nadrukkelijke dwang van de overheid uitgaat). Daarbij moet ten tweede ook in acht worden genomen dat juist wanneer je van Facebook en Twitter nutsbedrijven maakt, (daadwerkelijke) censuur eerder op de loer komt te liggen (alhoewel die dan nog steeds gerechtvaardigd zou kunnen zijn), aangezien ze dan deels geïncorporeerd zullen zijn in het publieke bestel. Advocaat Susan Hennessey (Brookings Institute) waarschuwt dat veel actoren die hardop klagen over ‘censuur’, Orwell en het einde van de vrije expressie, zich eigenlijk gewoon in hun aanzienlijk minder nobele eigenbelang geraakt voelen. Het tot nutsbedrijf maken van Twitter zal ook de positie van dergelijke actoren versterken en zal dus naast rechten voor de gebruiker wellicht ook bepaalde plichten met zich mee moeten brengen.
Conclusie
De democratie mag voor nu dan “gezegevierd” hebben, maar de Capitoolbestorming van 6 januari jl. was een schokkende illustratie van het gevaar dat uitgaat van welig tierende desinformatie. Het is een waarschuwing die ook voor Nederland en de EU leerzaam is. De aan die bestorming onderliggende Big Lie en de aan die Big Lie onderliggende opzettelijke truth decay zijn lang niet altijd te scharen onder strafbaar gestelde uitingen. Overheden zijn al jaren bezig met het lastige probleem van desinformatie en hebben tot op heden grotendeels vermeden veel verantwoordelijkheid te nemen. Dat is begrijpelijk, omdat het reguleren van expressie altijd risicovol is, maar het is weer minder begrijpelijk in het licht van alle reeds bestaande beperkingen op de vrije expressie. Bij het nadenken over de juiste oplossingen moet men zich in ieder geval niet al te veel laten afleiden door ten minste de volgende drie zaken: de roep om een ‘ongereguleerde marketplace of ideas’, het adjectief ‘orwelliaans’, en ‘censuurschwalbes’.
Hoewel de regulering van desinformatie nog altijd een zeer lastig juridisch dilemma is, lijkt het in ieder geval zo te zijn, blijkens ook deze zeer lezenswaardige verzameling van bespiegelingen, van Amerikaanse hoogleraren, op het First Amendment in het Trump-tijdperk; dat de regulering van de vrije expressie in de 21ste eeuw door een moderne bril moet worden bekeken.
Reacties