Terug naar overzicht

De Eed van verbondenheid van nieuwe Nederlanders. Discriminatie wegens godsdienst


Mensen van 16 jaar of ouder die vrijwillig Nederlander worden, door optie of naturalisatie, leggen sinds 2008 bij een plechtige uitreikingsceremonie in de gemeente waar ze wonen een Verklaring van verbondenheid af. Zonder die verklaring gaat het feest niet door. Daarbij verklaren zij de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden te respecteren en de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen. Om die verklaring te bekrachtigen besluiten zij – als ze in God geloven, zoals de officiële toelichting vermeldt- met de formule ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’ en als ze dat niet doen met een ‘Dat verklaar en beloof ik’. Het staat aan de aanstaande Nederlander om de seculiere of de religieuze formule te kiezen, aldus Minister Hirsch Ballin in de Memorie van toelichting. Een en ander dus ter vrije keus. Zo staat het in art. 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Is men fysiek of psychisch niet in staat de verklaring af te leggen, dan gaat het zonder. Dat is geregeld in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap. Ook verstandelijk gehandicapten en mensen met een ernstige psychische stoornis kunnen Nederlander worden, zelfs als zij geacht worden hun wil bij dit onderwerp niet te kunnen bepalen. Zij zullen ook wel de nodige vrijstellingen krijgen bij het doorlopen van het inburgeringstraject. Maar dit terzijde.

Die eedsformule is van christelijke snit. Weliswaar is het niet voorgeschreven, zoals in andere wetten, dat men ook twee vingers van de rechterhand opsteekt, maar dat maakt nauwelijks minder duidelijk dat de almachtige christelijke God wordt bedoeld. Zo staat het ook in veel andere eedswetten. Als de koning wordt ingehuldigd in Amsterdam zet hij zijn beloftes kracht bij met een ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ of – merkwaardig genoeg tussen haakjes – ‘(Dat beloof ik)’. De belofte lijkt zo toch het mindere te zijn ten opzichte van de eed. Treedt iemand op als getuige in civiele of strafzaken dan zegt de gelovige: ‘Zo waarlijk helpe mij God/Allah almachtig’, of belooft men. Wordt men gemeenteambtenaar in het progressieve en ontkerstende Amsterdam dan bekrachtigt men zijn belofte in de eerste plaats met een ‘Dat verklaar en beloof ik’. Het formulier vervolgt dan met: ‘Of eventueel een verwijzing naar godsdienst zoals: “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”. Of “Zo waarlijk helpe mij Allah de Erbarmer, de Barmhartige”. Of: “Zo waarlijk, als het woord van de Bhagavad Gita, helpe mij Shri Krisna”.’ Veel gemeentes kennen soortgelijke formules; de Ambtenarenwet staat dat toe.

Toen in 2008 de Wet Inburgering werd behandeld in de Tweede Kamer was  het Kamerlid Pechtold (D66), dat viel over de voorgestelde eedsformule. Was de eed op de christelijke God niet in strijd met de vrijheid en gelijkheid van godsdienst, en sloop hier niet een afwijkende behandeling in?  Van der Staaij (SGP) was er als de kippen bij. Niet aan morrelen, dat is een veel groter thema dan deze wet kan behappen, en tal van wetten kennen dezelfde formulering, bezwoer hij. Halsema (GroenLinks) vond het allemaal maar spijkers op laag water zoeken, terwijl Sterk (CDA) wel iets zag in een toevoeging aan de eed met de strekking dat het hier toch een pluriforme samenleving betrof. Wat vond minister Hirsch Ballin, de kampioen van de mensenrechten en het staatsrecht, ervan? Enerzijds dat de eed bij de inburgering een ander soort was dan de andere eden. Daaraan knoopte hij vast dat er dan ook geen vervolging wegens strafbare meineed kon volgen op schending van de verklaring. En al helemaal niet het vervallen van de Nederlandse nationaliteit zoals door het grimmige kamerlid Kamp (VVD) werd voorgesteld. Anderzijds hield hij toch vast aan de geijkte eedsformules. ‘De verklaring ‘Zo helpe mij God almachtig’ wordt in ieder geval door het overgrote deel van de in Nederland aanwezige godsdienstige overtuigingen (joden, christenen, moslims, hindoes) als een bruikbare formule voor de religieuze bevestiging gezien.’ Waar hij dat vandaan haalde bleef in het ongewisse. Hoe dan ook, er was niks aan de hand: de minderheid kan altijd uitwijken naar de belofte. Hij zag geen aanleiding om al naar gelang de religieuze gezindte variatie aan te brengen in de eedsformule.

Nu is er een Eedswet uit 1911, die een algemene regeling voor de eedsformule inhoudt, een lex generalis, ‘houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm waarin eden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd.’ Dat wetje, nog steeds geldend recht, bepaalt dat men bij het zweren van de eed de twee voorste vingers van de rechterhand omhoog dient te steken en de woorden ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ moet uitspreken. Maar er werd meteen aan toegevoegd: tenzij hij aan zijn godsdienstige gezindheid de plicht ontleent den eed (…) op andere wijze te doen. Minister Regout wees bij de behandeling van het wetsvoorstel

‘in dit verband (…) ook in het bijzonder op de eed van Mohammedanen’. In 1911 was Nederland weer net de grootste islamitische staat ter wereld geworden, met een kleine vooral in Europa levende christelijke minderheid. In 1892 had Nederland immers maar liefst de hele inlandse bevolking van Oost-Indië, ten getale van 30 miljoen, staatloos gemaakt, om haar in 1910 onder internationale druk weer in te lijven als tweederangs onderdanen. Zij kregen  met een niets verhullende maar onmogelijke term het ‘Nederlands onderdaanschap niet-Nederlander’ toebedeeld. Vanwege die overgrote meerderheid moslims zijn militairen en zelfs het burgerlijk personeel van Defensie tot op heden gerechtigd een islamitisch eed uit te brengen op grond van een Koninklijk Besluit uit 1916. In dat jaar werd de officiersopleiding bij het KNIL opengesteld voor ‘inlanders’ en die inheemse kadetten moesten een officierseed afleggen. Het KNIL had ze nodig. Behoefte aan militair personeel bepaalde het recht om de eed op zijn islamitisch te mogen afleggen. Tegenwoordig heeft het defensiepersoneel nog meer ruimte gekregen. In een Nota van 15 december 2020, uitgegaan van de hoofddirecteur personeel, zijn niet alleen moslims, maar ook hindoes toegelaten tot hun eigen eed. Toegestaan is de alternatieve eedsformule ‘zo waarlijk helpe mij Pramaatmaa, Aum Shaantih, Shaantih, Shaantih’. En passant werd in deze Nota ook de formule voor moslims, zoals neergelegd in het Koninklijk Besluit van 1916 , waar het heette ‘wallahi, dat zweer ik bij Allah, den Almachtige’, gewijzigd in ‘zo waarlijk helpe mij Allah, de Barmhartige, de Erbarmer’. Ik vraag me af of een Schout-bij-nacht een koninklijk besluit kan wijzigen. Andere rijksambtenaren hebben in elk geval die vrijheid om overeenkomstig hun godsdienstige overtuiging , anders dan de christelijke, te zweren nog steeds niet.

Uit het voorgaande blijkt dat er een volstrekt onsamenhangende lappendeken van door de overheid gevergde en in wet- en regelgeving vastgelegde eedsformules over Nederland is gelegd. Inconsistentie troef.

Natuurlijk kan een latere wet een vroegere veranderen of daarvan afwijken. Maar waarom is bijvoorbeeld bij de eed van verbondenheid afgeweken van de Eedswet van 1911? En waarom een verschil maken tussen rijksambtenaren en gemeenteambtenaren? Waarom defensie wel en andere rijksambtenaren niet? Omdat wij Indië verloren hebben? Omdat we nu nieuwe moslims aan boord hebben? Zo diepzinnig is het waarschijnlijk niet. Gedachteloosheid, departementale verkokering, en volslagen gebrek aan alertheid op de bevordering en handhaving van mensenrechten – dat is toch bij ons per definitie dik in orde?- zijn een paar oorzaken.

Naar mijn mening is de exclusiviteit van de christelijke eedsformule in strijd met art. 6 Grondwet, gelezen in samenhang met art. 9 van het Europees Mensenrechtenverdrag (EVRM), het Handvest van de Europese Unie en tal van andere verdragen. Zeker, die kennen ook beperkingen aan de godsdienstvrijheid. Maar niet is in te zien dat de vrijheid om de eed overeenkomstig de eigen godsdienst af te leggen beperkt kan worden omdat dat noodzakelijk zou zijn in een democratische samenleving vanwege de openbare veiligheid, de openbare orde, gezondheid of goede zeden, of de rechten en vrijheden van anderen, om het EVRM te parafraseren. Integendeel, de overheid van de verdragsstaten is positief verplicht de vrijheid van godsdienst overeind te houden, ook als het wetgeving betreft. En artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie op grond van godsdienst. Het is daarom vreemd dat de minister in 2008 niet op deze grondrechtelijke kant van de zaak is ingegaan. Een paar jaar later, in 2011, trad minister Donner in diens kielzog door te verklaren dat de ‘almachtige God’ dan wel historisch naar de christelijke God verwijst, maar dat dat ‘niet noodzakelijkerwijs het geval hoeft te zijn. (…) Een ieder die de eed bekrachtigt met een verwijzing naar ‘God’ kan daar zijn eigen overwegingen en godsbeeld bij hebben.’ Naar zijn inzicht mogen mensen met een andere gezindte dan de christelijke in gedachten hun eigen godsbeelden invullen.

Anders dan Hirsch Ballin en Donner denk ik dat die andere religies er geen genoegen mee nemen in de christelijke mal geperst te worden. Moeten joodse of islamitische gevangenen zich maar voorstellen dat het kosjer of halal is als ze varkenslapjes voorgeschoteld krijgen? Hoeveel is een eed op een andere God waard?

Kortom: er zijn twee oplossingen denkbaar. Ofwel een nieuwe, algemene eedswet, die vastlegt dat iedereen op de manier van zijn religieuze denominatie de door de wet gevergde eed mag zweren om welke eed het ook gaat, ambtseed, zuiveringseed, getuigeneed, verbondenheidseed, decisoire eed en zo voort. Dit op grond van de vrijheid om op voet van gelijkheid de eigen godsdienst te beleven en in de praktijk toe te passen, en het discriminatieverbod. Dit vergt aanpassing van een hele reeks wetten en formulieren om recht te doen aan alle godsdiensten die in onze pluriforme samenleving hun plek gevonden hebben. Dat zijn er meer dan drie. In de praktijk zal die gelijke behandeling de nodige rompslomp geven, vooral bij de getuigeneed, waar men niet altijd alle formulieren paraat zal hebben.

Ofwel een drastische maar praktische alternatieve oplossing: het over de hele linie afschaffen van de eed, en voortaan alleen met de belofte of verklaring volstaan. Dat vergemakkelijkt de praktijk aanzienlijk. Het maakt een eind aan het rommeltje van onprincipieel verschillende regelingen die niet alleen ongrondwettig zijn, maar ook telkens iets anders met de eedsformule uithalen. Ook hier moet veel wetgevende, maar nu afschaffende, arbeid verricht worden. Een grote vereenvoudiging, die bovendien past bij de seculariserende samenleving en de seculiere staat

Veelal meent men dat een eed een sterkere onderstreping vormt van wat men te verklaren en te beloven heeft. Men roept hogere machten tot getuige en steun. Juist daarom is naar mijn mening een belofte krachtiger dan een eed. Bij de belofte gaat het om een resultaatsverplichting van een autonoom mens en staat men volledig alleen voor zijn belofte; bij de eed is het beeld een zwak schepsel dat bij zijn inspanning de hulp van hogere machten inroept om zijn verklaring te helpen na te komen. Hij kan het minder helpen als hij de fout in gaat.

Mijn voorkeur gaat naar de tweede optie uit. Die onderstreept ook de scheiding van kerk en staat. Waarom zou de staat geroepen zijn van zijn gelovige burgers een religieuze handeling te verlangen, ook al staat de seculiere belofte als uitwijkmogelijkheid gereed? Waarom moeten andersdenkenden uitwijken naar de belofte als christenen vrijuit kunnen zweren?

Tenslotte: het is eigenlijk wel geestig, dat de nieuwkomer een eed moet zweren op de grondwettelijke orde, met inbegrip van haar rechten en vrijheden, waaronder de godsdienstvrijheid, terwijl die door de overheid zelf geschonden wordt door te eisen dat de christelijke God, en die alleen, te hulp geroepen mag worden bij de Verklaring van verbondenheid. Ook de overheid moet zijn best doen om te verbinden en de grondwet in acht te nemen.

Over de auteurs

H.U. Jessurun d’Oliveira

H.U. Jessurun d’Oliveira is emeritus hoogleraar aan de rechtenfaculteiten van de Universiteiten van Amsterdam en Groningen en van het Europees Universitair Instituut in Florence.

Reacties

Andere blogs van H.U. Jessurun d’Oliveira
De ‘reservistenpraktijk’ bij de Hoge Raad kan niet langer. Het Hof van Justitie EU (11 juli 2024) draait haar de nek om