De grondwet behelst meer dan procedures regelen
Democratie wordt wereldwijd als principe van staatsinrichting omhelsd, maar tegelijk nemen de zorgen over het functioneren van de westerse democratieën toe. Ze worden zozeer beheerst door een permanente strijd om de publieksgunst dat duurzaamheid op het gebied van openbare uitgaven, milieu en recht moeilijk bereikbaar wordt. De meerderheden wisselen snel en kunnen zich moeilijk op langetermijnbeleid vastleggen. Impulsieve uitingen van verontwaardiging – onder meer via sociale media – bij ongelukken, criminaliteit en bestuurlijke misstanden dwingen snelle, soms overijlde reacties af.
Dit wordt vooral zichtbaar bij misdrijven die de samenleving in beroering brengen. Politici menen in dat soort situaties soms hun roeping te moeten volgen door in concrete gevallen uitspraken te doen over de manier waarop volgens hen strafrechtelijk moet worden opgetreden. De meerderheden die in opiniepeilingen naar voren komen, lijken ze gelijk te geven. Maar het is niet voor niets dat de democratische besluitvorming aan constitutionele kaders is gebonden. Die kaders betreffen de instituties, de procedures van besluitvorming, onder andere over wetgeving, en de grondrechten.
Het is dus de Grondwet die een democratie tot een rechtsstaat maakt. In de politieke en maatschappelijke discussies speelt de Grondwet echter nauwelijks een rol. Alleen de institutionele bepalingen trekken zo nu en dan politieke aandacht. Daarover zijn op dit moment enkele initiatiefwetsvoorstellen aanhangig: de benoemingsprocedures van burgemeesters en Commissarissen van de Koning, het referendum (zoveelste poging), de werking van verdragen en de toetsing van wetten aan de Grondwet. Toetsing van wetten aan de Grondwet heeft echter alleen zin als we in Nederland de Grondwet meer tot leven laten komen.
De Grondwet is geen dienstregeling voor het oplossen van maatschappelijk problemen. Ze helpt echter wel om wat afstand te nemen bij de onderwerpen die, ook al roepen ze heftige gevoelens op, toch afstand en redelijkheid vereisen. In mijn rechtsstaatlezing over de Grondwet in politiek en samenleving gaf ik daarvan onlangs wat voorbeelden. Een daarvan is de strafrechtspleging. Niet de meerderheid beslist over de strafsoort en strafmaat, maar algemene regels geven hieraan richting. Ik noem drie punten die laten zien dat (her)lezing van de Grondwet ook bij dit onderwerp van nut is:
- Wrede of inhumane bestraffing wordt categorisch afgewezen. De Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 – de eerste Nederlandse Grondwet – bepaalde: ‘De pijnbank wordt afgeschaft door de gantsche Republiek.’ In de huidige tekst van de Grondwet is de doodstraf uitgebannen en bepaald dat de grondrechten van gedetineerden alleen mogen worden beperkt voor zover de vrijheidsontneming dit vereist.
- Wettelijke stafbepalingen moeten algemeen zijn, dus voor iedereen gelijk. De Grondwet schrijft voor dat de wet de gevallen omschrijft waarin vrijheidsontneming en bestraffing kunnen plaatsvinden. Strafbaarstellingen moeten algemeen zijn.
- Om de individualiteit van ieder en slachtoffers redelijk te kunnen beoordelen, is de berechting van strafbare feiten aan de rechter voorbehouden. Door gratie (bij koninklijk besluit na advies van de rechter ) is individualisering op het laatst verzekerd, zowel bij relatief korte straffen als bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf.
De Grondwet heeft de bestraffing van misdaden dus aan een discipline van afstandelijkheid willen binden. Dat geldt ook als een misdrijf heftige reacties oproept. De Grondwet verlangt dat het recht redelijk is, zodat, bijvoorbeeld, kan worden meegewogen welke strafsoort en strafmaat het meeste bijdraagt aan een veilige terugkeer in de samenleving, met minder risico’s van recidive. Daarom is het van belang dat onze Grondwet meer doet dan procedures regelen; ze verbindt democratie en rechtsstaat, en mag daarom best vaker onder de aandacht komen.
Dit artikel verscheen dinsdag 30 oktober 2013 in SC, Wetten en regels verklaard.
Reacties