Terug naar overzicht

De ‘levende’ grondwet


De Grondwet is zeker niet dood, maar of zij nu ‘alive and kicking’ is… Er is eerder sprake van een ‘fading away’ van de Grondwet. Het gebruik van de Engelse termen in dit verband is niet toevallig – de levende Grondwet is eigenlijk een vertaling van ‘the living Constitution’, een term die voorkomt in de jurisprudentie van het Amerikaanse Supreme Court om hiermee een (volgens sommige critici) activistische interpretatie te legitimeren. Daarna heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die term overgenomen  – het Europese Mensenrechtenverdrag is een ‘living instrument’ dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van de hedendaagse omstandigheden.[1] Op die manier kon het verdrag ‘up-to-date’ worden gehouden. Voor onze Grondwet gold dat niet – de mogelijkheid van constitutionele toetsing ontbreekt, waardoor modernisering van de Grondwet door rechters uitgesloten is. Toch zijn er natuurlijk wel andere manieren om onze Grondwet ‘levend te maken’.

Maar eerst dient zich de vraag aan waarom dat eigenlijk zou moeten. Iedereen weet toch wel min of meer wat er in de Grondwet staat en waarom dit de belangrijkste wet van Nederland is? Die veronderstelling is niet helemaal juist. Een aantal jaren geleden is een onderzoek uitgevoerd waarbij de geënquêteerden op de vraag of de Grondwet belangrijk is, volmondig ‘ja’ antwoordden.[2] De vervolgvraag wat er dan in de Grondwet opgetekend stond, leverde een oorverdovende stilte op. Alle reden daarin verandering te brengen.

Een andere reden om onze Grondwet weer ‘levend’ te maken is dat onze samenleving is veranderd van een betrekkelijk homogene, in een pluriforme, multiculturele en multireligieuze samenleving. Gemeenschappelijke waarden zijn er wel, maar die zijn niet langer vanzelfsprekend en dienen meer te worden geëxpliciteerd. Die waarden liggen onder andere in de Grondwet besloten: de grondrechten, het ideaal van democratie en van de rechtsstaat. Het probleem is alleen dat je hier wel erg naar moet zoeken. In dat opzicht is het hoogste tijd voor verandering. Een ‘levende’ (en toegankelijke) Grondwet zou een ijkpunt kunnen vormen van gemeenschappelijk gedragen waarden, een document dat op scholen zou kunnen worden gebruikt en daarmee een maatschappelijke rol zou kunnen vervullen. De beroemde Engelse achttiende-eeuwse jurist William Blackstone, hield ooit een dergelijk pleidooi voor de ‘laws of England’:

For I think it an undeniable position that a competent knowledge of the laws of that society, in which we live, is the proper accomplishment of every gentleman and scholar; and highly useful, I had almost said essential, part of liberal and polite education. And in this I am warranted by the example of ancient Rome; where as Cicero informs us, the very boys were obliged to learn the twelve tables by heart, as a carmen necessarium or indispensable lesson, to imprint on their tender minds an early knowledge of the laws and constitution of their country.[3]

Een fraai betoog, ook met het oog op onze Grondwet. De vraag is nu: hoe kunnen we die Grondwet weer ‘levend’ maken? Wat moeten we veranderen? De hele Grondwet herschrijven? Dat lijkt me niet nodig. Ik zou willen voorstellen om voorafgaand aan de Grondwet een preambule te formuleren, als opmaat tot het document waarin de belangrijkste waarden zijn opgesomd. Dit voorstel stuit doorgaans op allerlei bezwaren. En eigenlijk verloopt de argumentatie voor en vooral tegen een mogelijke preambule vrijwel altijd volgens een zelfde patroon. Ik stel aan u voor: de ‘preambulist’ tegenover ‘de skepticus’. Laten we er vanuit gaan dat de preambulist om de eerdergenoemde redenen een preambule bij de Grondwet voorstelt.

De skepticus vraagt zich af waarom je überhaupt een preambule aan de Grondwet zou toevoegen? Hij stelt: ‘Zoiets is overbodig. Bovendien past het niet bij de Grondwet. Dat is een dor en droog instrument, waar geen frivole opmaat bij hoort.’ Maar de preambulist vindt: ‘Een preambule zou de Grondwet juist ook tot een document voor de samenleving kunnen maken, laten we er daarom in elk geval een poging toe wagen.’

‘Maar je wordt het er toch nooit over eens. En als je al tot een tekst zou komen, zijn dat niet meer dan holle frasen.’

‘Maar een preambule waarin verwezen wordt naar de eerbiediging van de rechten van de mens en van de beginselen van democratie en rechtsstaat – dat zijn toch geen holle frasen?’

‘Ok, dat klopt. Maar een preambule past helemaal niet in onze traditie.’

‘Nou, misschien is het aan het begin van de 21ste eeuw eindelijk wel eens tijd om met die traditie te breken.’

‘Goed, daar heb je een punt. Maar veel preambules bevatten een verwijzing naar God. Dat is toch al meteen het punt waarop het mis zal gaan?’

‘Voor mij hoeft er helemaal geen verwijzing naar een Opperwezen in. Maar stel dat daar toch een meerderheid voor zou zijn, dan kun je toch ook verwijzen naar een Opperwezen en een verwijzing maken die aanvaardbaar is voor niet- of andersgelovigen?

In dit dialoogje heeft de preambulist het laatste woord. Maar de reserves bij de meeste skeptici blijven. Daarom tot slot, als aanzet tot de discussie, een voorstel voor een preambule:

Wij, burgers van Nederland,

Overtuigd dat wij allen verenigd zijn in diversiteit,

Met erkenning van de waarden van vrijheid, gerechtigheid en het welzijn van allen,

In het bewustzijn dat Nederland deel uitmaakt van de Europese en internationale gemeenschap,

Stellen deze Grondwet vast als de fundamentele wet van ons land,

Om daarmee de grondslagen van onze democratische rechtsstaat, de rechten van de mens en de uitgangspunten van onze samenleving voor nu en de komende generaties te bevestigen.[4]

[1]
 In de zaak Tyrer v. United Kingdom, 25 april 1978, Application no. 5856/72, rechtsoverweging 31 merkt het Hof op: ‘The Court must also recall that the Convention is a living instrument which, as the Commission rightly stressed, must be interpreted in the light of present-day conditions.’

[2] Onderzoek van TNS/Nipo in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, data-analyse mr dr B.M. Oomen en dr H.T. Lelieveldt.

[3] Blackstone, William, The Sovereignty of the Law. Selections from Blackstone’s Commentaries on the Laws of England, Edited with an Introduction by Gareth Jones, MacMillan, London and Basingstoke 1973, p. 4.

[4] Deze preambule heb ik ook voorgesteld in mijn bijdrage aan het Grondwetsnummer van De Gids, maart 2014, jrg. 177, p. 24.
Dit artikel verscheen in ‘De Hofvijver’ nr. 40, d.d. 24 maart 2014 en op de website van het Montesquieu Instituut.

Over de auteurs

Carla Zoethout

Carla Zoethout is hoogleraar Constitutioneel recht aan de Open Universiteit.

Reacties

Andere blogs van Carla Zoethout
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #1: Olympe de Gouges en de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en de Burgeres uit 1791
Een nieuwe Bill of Rights voor het Verenigd Koninkrijk: aan wie is nu het laatste woord?
Bijzondere juristen
Zomerreeks Bijzondere juristen #5: Chief Justice Marshall: De ‘founding father’ van constitutionele toetsing