Terug naar overzicht

De nacht van de rechteloosheid


Mensen laten niet gauw de hoop varen, de hoop op betere tijden in ellendige omstandigheden. Er is een diep verlangen om weer respect te ervaren, om een nieuw begin te kunnen maken, leven door te geven. Vanavond gaan in Berlijn de gedachten uit naar het moment waarop de burgers van die stad eigenhandig de muur sloopten die hen zo lang had tegengehouden, opgesloten in een land onder totale controle. Een diep verlangen naar recht en vrijheid had alle repressie overleefd, de vlam was niet gedoofd, zij bevrijdden zichzelf.

Dat veel Europese staten tegenwoordig open grenzen hebben, is een teken van vertrouwen in elkaars rechtsstaat. Er gelden regels over wie zich in een ander land mogen vestigen, of in geval van vervolging asiel kunnen aanvragen; alleen aan de buitengrenzen wordt toegezien op de naleving daarvan. Iets heel anders is het als hele bevolkingsgroepen met geweld worden vastgehouden of juist tegengehouden, zoals eertijds in de DDR. Het sluiten van grenzen is een veeg teken. Dat doen alleen regimes die mensen aan zich willen onderwerpen, of eraan meewerken dat hun buurlanden dat doen. Het openbrereken van de muur was voorafgegaan door een beslissende wijziging in het tot dan meedogenloze beleid van de DDR: de grenstroepen hadden opdracht gekregen niet langer het vuur te openen op mensen die de grens zonder toestemming passeerden.

Berlijn, 9 november 1989: wat een contrast met die nacht, ook op 9 november, in 1938, de nacht die we ons herinneren als de nacht van het gebroken glas, de Kristallnacht, in Berlijn en honderden andere steden en dorpen. Een reeks gebeurtenissen na het sluiten van de Pools-Duitse grens was de aanleiding, het voorwendsel beter gezegd, voor de nazileiders om hun bendes op de Joodse bevolking los te laten. Wat was er gebeurd? Op 18 oktober 1938 werden twaalfduizend sinds vele jaren in Duitsland woonachtige Joden van Poolse afkomst van de ene op de andere dag over de grens gezet. Eén koffer per persoon mochten ze meenemen, wat ze achterlieten werd door de autoriteiten geconfiskeerd, of door hun buren ingepikt. De Poolse autoriteiten sloten echter voor hen de grens, terwijl de Duitsers ze niet lieten terugkeren. Meer dan de helft van hen strandde op de stenen van de grensstations en in stallen in het grensgebied. In Parijs las de zeventienjarige Herschel Grynszpan wat zijn ouders, die tot de slachtoffers behoorden, werd aangedaan. In woede ontstoken schoot hij een Duitse diplomaat neer, die op 9 november overleed. Dat werd door de nazi’s gebruikt om in de erop volgende nacht in heel Duitsland een al langer voorbereide pogrom tegen de Joodse bevolking te ontketenen. Alleen al in Berlijn werden 11 van de 14 synagoges in de as gelegd, honderden andere synagoges en duizenden winkels van Joodse eigenaren vernield en geplunderd, talloze woningen en begraafplaatsen vernield, tienduizenden Joodse mannen naar concentratiekampen gedeporteerd. De nacht die we Kristallnacht noemen, was de voorbode van de duisternis die een jaar later over Europa viel, met tientallen miljoenen slachtoffers onder vele volkeren, ook in andere werelddelen.

Na die nacht lagen niet slechts de winkelruiten en de gebrandschilderde ramen van synagoges in scherven, de toekomst van al die Joodse slachtoffers – werkzame mensen, hulpbehoevende ouderen, kinderen – was doelbewust en geregisseerd kapotgemaakt. Van toen af stond onomstotelijk vast dat er geen recht meer was waarop de Joodse Duitsers zouden kunnen vertrouwen, zelfs geen onrechtvaardig recht. Het was de gewelddadige bevestiging van wat begonnen was daags nadat Hitler en zijn NSDAP in 1933 aan de macht waren gekomen, ogenschijnlijk democratisch. Behoudende partijen meenden dat Hitler de wind uit de zeilen kon worden genomen door met hem een regeringscoalitie te vormen; toen ze daar spijt van kregen, had Hitler zijn machtspositie al geconsolideerd. Vanaf 1933 waren de Joodse burgers systematisch beroofd van wat ze bescherming bood: recht dat voor alle mensen gelijkelijk geldt. Deze gebeurtenissen waren des te schrijnender, nu tot in het recente verleden – in veel landen tot in de 19de eeuw – de Joden wettelijk waren achtergesteld.

Het onrecht tegen mensen van Joodse afkomst zette in 1933 onmiddellijk in: ontslagen uit openbare dienst, uitstoting uit het economisch en cultureel leven. Volgens het Reichbürgergesetz van 1935 verloren ze hun burgerschap, waren ze alleen nog maar Duitse onderdanen. Een andere wet van dezelfde datum droeg de huiveringwekkende titel Gesetz zum Schutze des Deutschen Blutes und der Deutschen Ehre en verbood zogenaamde gemengde huwelijken en relaties. Deze wetten betekenden dat de Joodse bevolking buiten de wet werd gesteld. Er restte hun niets anders dan zich te richten naar de restanten van wettelijke orde. Sommigen zochten hun toevlucht in buurlanden of het Britse mandaatgebied Palestina, maar de meesten bleven, omdat ze geen mogelijkheden hadden te emigreren, of omdat ze hoopten op betere tijden. Nog steeds schemerde er iets dat aan recht herinnerde in dewetten die het onrecht verhulden, nog steeds waren er medeburgers en functionarissen die een helpende hand boden. Het ergste moest nog komen: de transporten naar de vernietigingskampen, de systematische genocide op het Europese Jodendom die in 1941 in gang werd gezet.

Op de weg daarheen was de nacht van 9 op 10 november 1938 het beslissende moment. Er was niemand meer, bijna niemand, die bescherming bood tegen de quasi-spontane razernij van de Nazi-bendes. De politie had opdracht gekregen niet in te grijpen, de kracht van het kwaad liet zich niet meer indammen. Het had geen zin meer dat mijn vader jurist was toen zijn neef hem belde over de vernieling van zijn winkel, want voor de Joodse Duitsers was volledige rechteloosheid ingetreden. Net als tienduizenden andere Joodse mannen werd hij op de terugweg naar huis gearresteerd en samen met zijn broer naar concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd. Later zei hij dat binnen de afrastering van dat kamp geen onrecht heerste – want dat is altijd nog onrechtvaardig recht – maar dat er een rechtsvacuüm was, afwezigheid van alles wat nog op recht leek, omdat ieder was overgeleverd aan de willekeur van beulen en bewakers.

Onder de Duitse bevolking was zeker geen algemene sympathie voor de uitbarsting van razernij tijdens de Kristallnacht, maar veel mensen die zelf geen kwaad in de zin hadden, waren allang murw gemaakt. Ze zagen het onrecht dat hun Joodse landgenoten werd aangedaan, maar dachten dat dit aan hen voorbijging. Het leven ging door, voor hen. Ze leidden hun gezinsleven en deden hun werk, ze sloten hun contracten, ze deden hun zaken, terwijl hun Joodse buren uit het zicht verdwenen. De nazileiders waren erin geslaagd een wig te drijven in de bevolking. Effectief waren de mensen van Joodse afkomst afgezonderd, uitgesloten uit de samenleving, al bijna uitgestoten.

Ook een rechtsstaat heeft procedures nodig om vast te stellen wie welke aanspraken heeft, maar wetten die mensen uitsluiten om wat ze eigen is, zoals hun geloof of herkomst, houden op recht te zijn. De Kristallnacht liet ruw en abrupt de gevolgen zien van de uitsluiting van de Joodse inwoners die in de voorafgaande jaren was voltrokken. Al sinds 1933 ontbrak bij velen het besef dat er alleen recht is, als het voor iedereen geldt. Degenen die dat wél onderkenden en solidair met de slachtoffers protest aantekenden, werden zelf opgepakt, gedeporteerd en vermoord; de politici die het aandurfden zich te verzetten, onder wie velen van de linkerzijde, trof hetzelfde lot. Onder degenen die we herdenken verdienen deze rechtvaardigen onder de Duitsers en andere volkeren een ereplaats. En de buitenwereld reageerde verward. Vaak sloot men de ogen voor wat er in Duitsland was ontketend. Degenen die uit de concentratiekampen werden losgelaten en Duitsland moesten verlaten, hadden de grootste moeite om nog asiel te vinden. Ook de Nederlandse regering stond op het standpunt dat men een grote stroom van Joodse vluchtelingen niet aankon en had de grenzen voor Joodse vluchtelingen al in mei 1938 gesloten; mijn vader behoorde tot de weinigen die na een barre winter in de steengroeve van Buchenwald hier nog asiel vond en overleefde.

Er zijn goede redenen waarom we het sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer aan afzonderlijke staten overlaten of ze de rechten van de mens willen eerbiedigen en vluchtelingen beschermen. Een democratisch staatsbestel wordt gebouwd op de wederzijdse aanvaarding van de burgers als mensen met gelijke rechten. Internationale vrede wordt gebouwd op de wederzijdse erkenning van staten als een plaats van leven in vrijheid. Al die conflicten die ons dit jaar zoveel zorgen baren – in Syrië, Irak en de Oekraïne – gaan erop terug dat mensen elkaar niet als gelijkwaardige, stemgerechtigde burgers aanvaarden. De grootste bedreiging van de wereldvrede zijn onrecht en onvrijheid.

Het recht is een grootse uitvinding – omdat het voor iedereen geldt, ook voor de zwakkere. Het is, welbeschouwd, een van de grootste uitvindingen van de mensheid. We vertrouwen van nature wel degenen die we kennen en met wie we een band hebben; door het recht kunnen we óók vertrouwen koesteren in een samenleving van onbekenden. Maar een dam omwerpen tegen een stroom van geweld, komt niet uit de wetboeken. Daarvoor is waakzaamheid en weerbaarheid nodig van ons allen, ieder op zijn of haar plaats. De recente aanslag op het Joods museum in Brussel was een incident, maar ik zal niet zeggen dat het alleen maar een incident was. Het was een misdrijf tegen het vreedzaam samenleven, een misdrijf tegen ons allen. Mensen moeten zich vrij kunnen voelen om gewoon joods te kunnen zijn, gewoon christen, gewoon agnost, gewoon moslim, gewoon ongewoon, zonder bloot te staan aan vooroordelen, zonder als groep te worden geïdentificeerd met de extremisten die elke stroming wel kent. Recht is er alleen als het er voor iedereen is, als het ons beschermt, ons die werkelijk wij allen zijn, zonder iemand uit te sluiten wegens dat wat hem of haar eigen is. Dat moet de cultuur van ons samenleven voeden.

De Kristallnacht is de nacht waarin de rechteloosheid intrad, omdat het recht er niet meer was voor de Joodse Duitsers – en dus geen recht meer was. In die nacht, waarin synagoges in vlammen opgingen, werd de vlam van het recht voor heel land gedoofd. Als er één ding is dat we daarvan moeten leren, is het wel dit: het is ieders taak de vlam van het recht brandend te houden, ons aller taak.

Deze lezing werd op zondag 9 november uitgesproken in het kader van de Kristallnacht in de Antoniuskathedraal te Breda.

Over de auteurs

Ernst Hirsch Ballin

Ernst M.H. Hirsch Ballin is emeritus universiteitshoogleraar en emeritus hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University

Reacties

Andere blogs van Ernst Hirsch Ballin
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel II): toekomstperspectieven
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel I): de kracht van het Statuut
Humaan constitutionalisme