De Nederlandse grondwet let niet op de kleintjes
Zoals bekend, begint de Nederlandse Grondwet met de gelijkheidsbepaling: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’ Van de grondrechten die in de Grondwet genoemd worden is echter een groot aantal op grofweg twintig procent van de Nederlandse bevolking niet van toepassing. Denk bijvoorbeeld aan het recht op gelijke benoembaarheid (art. 3), het kiesrecht (art. 4) en het recht op vrijheid (art. 15).
Het betreft hier geen immigranten, vluchtelingen of anderen zonder Nederlandse nationaliteit. Ik heb het over kinderen.[1] Nu is het natuurlijk gezien onze culturele opvatting over kinderen niet vreemd dat zij bepaalde rechten niet genieten. Wij (meerderjarigen) zijn nu eenmaal van mening dat kinderen, in de Nederlandse wet gedefinieerd als iedere persoon jonger dan 18 jaar, tenzij gehuwd of meerderjarig verklaard, minder verantwoordelijkheid kunnen dragen, en dat zij moeten worden beschermd.[2] Deze nadruk op bescherming komt met name tot uitdrukking in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989). Uitgangspunt van de verklaring is het belang van het kind, dat recht heeft op een ‘volledige en harmonieuze ontplooiing van zijn persoonlijkheid’, ten behoeve waarvan hij of zij ‘dient op te groeien in een gezin, in een sfeer van geluk, liefde en begrip’.[3] Tot de rechten van kinderen behoren onder meer het recht op een naam en een nationaliteit (art. 7 en art. 8), het recht op contact met ouders (art. 9), en het recht op informatie, indien nodig aangepast aan de taal van het kind (art. 17). De plicht om deze rechten na te leven ligt deels bij de ouders en uiteindelijk bij de Staat. Vergelijkbare rechten van het kind worden genoemd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, onder het hoofdstuk over gelijkheid (art. 24).
De Nederlandse staat heeft deze beide verdragen ondertekend waardoor ze rechtsgeldig zijn in Nederland. Maar waarom worden kinderen niet genoemd in de Nederlandse Grondwet? Voor we die vraag kunnen beantwoorden moeten we ons wellicht afvragen waar de Grondwet eigenlijk toe dient. Ten eerste dient de Grondwet natuurlijk om de staatsinrichting vast te stellen. Ten tweede bevat de Grondwet de belangrijkste rechten van de inwoners van Nederland. Naar deze fundamentele rechten kan steeds worden verwezen wanneer een nieuw wetsvoorstel wordt ingediend – een nieuwe wet kan hier als het ware aan getoetst worden (hoewel in Nederland niet door een rechter ). Die toetsing vindt plaats omdat deze rechten zo fundamenteel zijn, dat het belangrijk genoeg is om deze in de Grondwet te verankeren. De grondrechten zijn zo belangrijk en fundamenteel dat het extra moeilijk is om ze te wijzigen. In die zin vormen deze rechten in de Nederlandse Grondwet het morele en juridische geweten van politici. Wat politici bedenken wordt getoetst aan de Grondwet, met de vraag: komt dit wel overeen met wat wij als Nederlanders moreel aanvaardbaar vinden? Valt een wetsvoorstel binnen onze morele, juridische grenzen?
Het feit dat deze toetsing met betrekking tot kinderrechten in Nederland niet mogelijk is, wordt problematisch wanneer nieuwe wetten worden doorgevoerd die betrekking hebben op de rechten van kinderen. Zoals bijvoorbeeld het actuele wetsvoorstel voor de nieuwe Jeugdwet (1 juli 2013), die de huidige wet op jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering zal gaan vervangen.[4] In dit uitgebreide wetsvoorstel wordt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg neergelegd bij de gemeenten. Het uitgangspunt van het voorstel is “dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en bij de jeugdige zelf ligt” (mijn cursivering). De rechten van het kind, zoals recht op veiligheid, verzorging, voeding, scholing, etc. worden hier niet genoemd – in tegendeel; er wordt meteen met een vingertje naar het kind gewezen, de jeugdige zelf is in principe verantwoordelijk, alsmede zijn of haar ouders. In plaats van de vraag waar het kind recht op heeft, wordt ten eerste de vraag gesteld: “Wie is er verantwoordelijk als het mis gaat?”. Het uitgangspunt is, bot gezegd: eigen schuld, dikke bult.[5]
Wanneer een wetsvoorstel betrekking heeft op de rechten van meerderjarigen kan deze getoetst worden aan de Nederlandse Grondwet. Die vlieger gaat echter niet op voor de Nederlandse kinderen, oftewel twintig procent van de Nederlandse bevolking. Ja, zij maken deel uit van de inwoners van Nederland. Desondanks toch kunnen wetsvoorstellen met betrekking tot kinderen niet aan hun grondrechten getoetst worden. Het kan toch niet zo zijn, dat wij de rechten van kinderen niet belangrijk genoeg achten, om deze vast te leggen in de Grondwet?
Of ja, toch, er is één kind waarvan wij het recht wel belangrijk vinden, vastgelegd in bijvoorbeeld artikel 26: ‘Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan’.
Helaas hebben de andere 3,6 miljoen Nederlandse kinderen daar weinig aan.
Reacties