De onduidelijke meerwaarde van een avondklok
De strijd tegen het Corona-virus en het indijken van de pandemie plaatsen overheden in vele Europese staten voor gelijkaardige problemen. Hun concrete aanpak mag dan wel verschillen, vaak vanwege het feit dat de pieken en dalen in besmettingen en overlijdens niet overal synchroon lopen, het arsenaal aan potentiële maatregelen is wel opvallend gelijkaardig. Vandaar dat discussies over uit te vaardigen regels die volop woeden in een land, de echo’s zijn van debatten die eerder elders plaatsvonden. Zo is het voor Belgen boeiend om te zien dat debatten over mondkapjesplicht of “avondklok”, die nu volop losgebarsten zijn in Nederland, eerder al in België voor reuring zorgden.
De maatregelen die de overheden kunnen nemen hebben natuurlijk een grote impact op de rechten en vrijheden van de burgers. En dus rijzen er al meteen twee, klassiek juridische vragen: welke overheden zijn bevoegd om maatregelen te nemen en zijn de maatregelen, wat hun inhoud betreft, in overeenstemming met het (hogere) recht.
De bevoegdheidsproblematiek is in het federale België sowieso al complex. Corona bestrijden is dus een transversaal probleem, maar de Belgische bevoegdheidsverdeling tussen de deelstaten en de federale overheid is wellicht te weinig bedacht voor dit soort situaties. Zo heeft de federale overheid regels uitgevaardigd over het al dan niet open houden van de instellingen van (hoger) onderwijs, terwijl onderwijs essentieel een bevoegdheid van de deelstaaten (gemeenschappen is. Daarnaast speelt natuurlijk ook de vraag welke rol ondergeschikte besturen zoals provincies en gemeenten kunnen spelen in aanvulling op wat de hogere overheid als norm uitvaardigt. Ten slotte is er heel wat discussie over de vraag wie, op het niveau van de hogere overheid, vermag op te treden. Vooralsnog werden de Corona-regels in België vooral opgenomen in een (federaal) Ministerieel Besluit. Een heel aantal constitutionalisten sprak zijn grote bezorgdheid uit over die aanpak. Zij menen dat ingrijpende inperkingen van grondrechten enkel kunnen gebeuren op basis van een duidelijke formele wet, die alvast geen bevoegdheden rechtstreeks kan delegeren aan een minister. De rechtspraak is verdeeld over de kwestie: er zijn rechters die oordelen dat de bestaande regels in strijd zijn met de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling tussen uitvoerende en wetgevende macht. De Raad van State, weliswaar in procedures van administratief kortgeding die slecht de ernst van de middelen toetst en niet de grond, zag (voorlopig) geen bezwaar.
Maar los van allerlei vragen over de bevoegde normsteller, zijn er heel wat bedenkingen te maken bij de maatregelen zelf. Zeker in het kader van zogenaamde lock-downs (ongeacht of ze nu “hard” dan wel “zacht” zijn) werden vrijheden en grondrechten ingrijpend aan banden gelegd. In de eerste plaats, de vrijheid om te gaan en staan waar je wilt. Vreemd was om weer eens vast te stellen hoe onbeholpen die vrijheid door de grondwet beschermd wordt.
Maar laten we dat even terzijde laten en ons vooral focussen op de logica van een avondklok. Want zowel gouverneurs, regionale overheden als de federale overheid hebben de voorbije maanden restricties op de vrije verplaatsing uitgevaardigd. Momenteel is het in heel België verboden om zich op de openbare weg te bevinden tussen middernacht en 5 uur ’s ochtends, behalve in geval van essentiële en niet-uitstelbare verplaatsingen.
De vraag is uiteraard of een dergelijke maatregel pertinent, noodzakelijk en proportioneel is. Dat de overheid samenscholingsverboden oplegt die zeer streng zijn, en eigenlijk neerkomen op het isoleren van mensen in zeer kleine “bubbels”, is misschien bijzonder verregaand, maar rationeel verdedigbaar. Als een pandemie veroorzaakt wordt door een zeer besmettelijk en gemakkelijk overdraagbaar virus dan lijkt het niet onredelijk, in de gegeven omstandigheden, om desnoods strenge grenzen te stellen aan het aantal mensen dat men nog mag ontmoeten. Tot de besmetting onder controle is en de opvangcapaciteit van de zorg geborgd is. Maar het is wel een stuk moeilijker om in te zien wat specifiek de meerwaarde van een avondklok zou kunnen zijn. Immers, indien mensen niet mogen samenscholen en slechts onder restrictieve voorwaarden met anderen in contact kunnen komen, wat is dan het bijkomend voordeel van een avondklok? Zeker als men daarbij in acht neemt dat de horeca sowieso gesloten is, heel wat winkels dicht zijn en sportieve en culturele activiteiten eveneens tot een minimum herleid zijn.
Ik behoor niet tot diegenen die a priori een dergelijke maatregel van de hand willen wijzen, alleen zie ik niet echt welke bijkomende bescherming hier geboden of nagestreefd wordt. Nemen we even het Belgische voorbeeld. De kans dat je, buiten in de grote steden, na middernacht nog veel mensen ontmoet op het platteland is eerder gering. Wie daar een nachtelijke buitenactiviteit ontwikkelt, zal wellicht een geringe kans op besmetting lopen. Terwijl de kans groot is dat wie in hetzelfde dorp, bij dag, gaat winkelen in de zaken die nog wel open zijn méér mensen ontmoet en dus een hoger risico op overdracht van het virus ontstaat.
Wat ik kan bedenken is dat de overheid, zoals de Antwerpse gouverneur ook uitdrukkelijk aangaf, ervan uitgaat dat naarmate het later wordt, mensen vermoeider zijn, misschien al te veel gedronken hebben, wat losser worden en ze daarbij de strikte én vooral nieuwe sociale omgangsvormen onvoldoende zullen naleven. Afstand bewaren wordt dan moeilijker en misschien zullen ze ook andere hygiënevoorschriften in de wind slaan.
Dat zijn erg vrijblijvende aannames, die ik niet bepaald empirisch kan onderbouwen. Maar misschien is dat wel een belangrijke les van de pandemie. Een proportionaliteits- en een pertinentietest veronderstellen dat we over de band tussen het doel en de middelen voldoende weten. We weten voldoende over de gezondheidsschade van roken, we kennen de persuasieve kracht van reclame, op die manier kunnen we min of meer zinvol oordelen over restricties op tabaksreclame. Maar van het virus weten we nog heel veel niet. Op die manier zijn we ook nog volop aan het leren wat effectieve preventiemaatregelen zijn. In een fase van trial and error is de gedachte wellicht dat alle beetjes helpen, en zullen rechters eerder geneigd zijn de overheid een erg grote beleidsruimte te laten. Onbegrijpelijk is dat an sich niet, al is het gevaar wel dat dat het evenwicht helemaal zoek raakt. Daarover zouden rechters, ook al kijken ze dan door de oogharen naar de maatregelen, wel moeten blijven waken.
Reacties