De Shell klimaatzaak: Mondiale problematiek binnen nationale grenzen
Op 26 mei 2021 doet de rechtbank Den Haag uitspraak in de zaak van milieudefensie c.s. tegen Royal Dutch Shell (‘RDS’, moedermaatschappij van de Shell groep, opgericht onder Engels recht met hoofdkantoor in Nederland) over vermindering van de CO2 uitstoot.
De uitspraak is inmiddels door velen al besproken in termen als “baanbrekend” en “revolutionair” (zie bijvoorbeeld hier, hier en hier,al is er ook sprake van voorzichtigheid). En niets is minder waar. Als eerste legt een nationale rechtbank een private partij een zelfstandige verplichting op in relatie tot het mondiale klimaatprobleem. Dit is goed te volgen in het licht van de ernst van de problematiek en de feitelijke rol die private partijen hierin spelen. Maar hoe zit dit juridisch, waar legt de rechtbank de grenzen (en waar rekt zij ze op) in haar oordeel over dit grenzeloze probleem?
Gezien de lengte van deze blog deel ik hier, ter bespreking van deze vraag, slechts enkele observaties over de zelfstandigheid en reikwijdte van de verplichting tot CO2 reductie.
Normstelling: internationale en nationale wisselwerking
De rechtbank legt RDS, als beleidsbepalend hoofd van de Shellgroep een bevel, uitvoerbaar bij voorraad, op om haar beleid aan te passen ter vermindering van de emissies met ten minste 45% in 2030 ten opzichte van 2019 [5.3]. De rechtbank baseert deze reductieverplichting van RDS, zoals ook is gedaan jegens de Nederlandse Staat in de Urgenda uitspraak, op artikel 6:162 BW en specifiek op de vraag of het doen of nalaten van RDS in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt [4.4.1.]. De invulling van deze norm door de rechtbank reflecteert de fluïditeit tussen de internationale en nationale rechtsordes én haar rechtssubjecten in een geglobaliseerde wereld.
De rechtbank gaat namelijk uit van nationaal recht maar kleurt die norm (mede) in met internationale mensenrechtelijke en soft law instrumenten en de consensus over de verplichtingen van bedrijven die daaruit blijken [volledig overzicht van de elementen die de rechtbank gebruikt in 4.4.2]. Zoals André Nollkaemper ook laat zien in zijn blogpost, neemt de rechtbank bij het gebruik van internationale bronnen drie stappen.
Ten eerste stelt de rechtbank dat private partijen geen directe mensenrechtelijke verplichtingen hebben maar dat deze wel een rol spelen in de verhouding tussen private partijen. De inbreuk die de negatieve gevolgen van klimaatverandering maakt op de mensenrechten [4.4.10.], bepaalt daarom mede de verhouding tussen RDS en de inwoners van Nederland en het Waddengebied. [4.4.9.]
Ten tweede kleuren ook de United Nations Guiding Principles (UNGPs), alsmede andere soft law instrumenten die zich specifiek op bedrijven richten, de uitleg van de verplichtingen van RDS. Op grond van de UNGPs hebben alle bedrijven een plicht de mensenrechten te respecteren. Kort gezegd houdt dit in dat bedrijven geen inbreuk mogen maken op de mensenrechten, althans dit moeten voorkomen, en negatieve gevolgen van hun activiteiten en die van hun waardeketen zo veel mogelijk moeten verhelpen. Hierbij maakt het niet uit of RDS de UNGPs onderschrijft, en vloeit de verplichting voort uit de mondiale consensus op dit gebied tussen staten. [4.4.11.]
En ten derde blijken ook andere akkoorden tussen staten, ook al zijn die voor hen en ook voor RDS niet bindend, invulling te kunnen geven aan de zorgvuldigheidsnorm. Specifiek gaat het hier om het Akkoord van Parijs en onderliggende wetenschappelijke rapporten, nu hieruit volgens de rechtbank een consensus blijkt over de te behalen doelstellingen ter vermindering van klimaatverandering [4.4.27.] en de rol van niet statelijke actoren voor het behalen van die doelstellingen [4.4.26.]. Ook hierbij gaat het nog steeds om een consensus tussen staten, maar worden private partijen dus betrokken in de aanpak van problematiek op internationaal niveau.
CO2 reductie: een zelfstandige verplichting
Interessant is dat de rechtbank uitgebreid ingaat op de verhouding tussen private partijen en staten in het huidige mondiale bestel en uitkomt op een zelfstandige verplichting voor RDS.
Op basis van de UNGPs concludeert de rechtbank dat staten en bedrijven inderdaad andere verantwoordelijkheden hebben als het gaat om mensenrechten en dat die van de staat verder strekken dan die van bedrijven. Echter, anders dan RDS betoogt, oordeelt de rechtbank dat deze verschillende verantwoordelijkheden elkaar niet hoeven te bijten [4.4.13.].
De rechtbank stelt dat de verplichting van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, losstaat van zowel het vermogen, als de bereidheid van staten om hun eigen verantwoordelijkheden na te komen op het gebied van de mensenrechten. Sterker nog, de rechtbank geeft aan dat deze verantwoordelijkheid voorrang heeft boven de nationale wet- en regelgeving. Bedrijven kunnen dus niet wachten op wat staten doen maar dragen een zelfstandige verantwoordelijkheid [4.4.13].
Baanbrekend, nu er nog steeds gedebatteerd wordt over de toepasselijkheid van mensenrechtelijke normen op bedrijven, alsmede over de status en slagkracht van de UNGPs. Nu stelt de rechtbank dat de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren, weliswaar evenredig naar onder meer omvang is, maar dus wel geldt als een zelfstandige mondiale gedragsnorm die ook nog eens in Nederland juridisch kan worden afgedwongen [4.4.15 en 4.4.16].
CO2 reductie: een extraterritoriale verplichting
En dan de reikwijdte van de reductieverplichting zelf. Niet verrassend gezien de nadruk die de rechtbank op de grenzeloze effecten van CO2 uitstoot legt, maar toch verstrekkend, blijkt de verplichting van RDS extraterritoriaal van aard.
Vanuit Nederland is RDS volgens de rechtbank als beleidsbepalende entiteit verantwoordelijk voor het beleid van de gehele, wereldwijd opererende groep [4.4.37.]. Ten opzichte van de entiteiten die onderdeel zijn van de Shell groep, heeft RDS een resultaatsverplichting als het gaat om de reductie van CO2 emissie (zogenaamde Scope 1 en 2 emissies). De rechtbank schrijft dit op basis van de UNGPs, onder andere toe aan de vergaande controle die RDS uitoefent over de andere entiteiten die deel uit maken van de Shellgroep [4.4.23.].
De rechtbank gaat echter nog verder en legt uit dat op grond van de UNGPs, RDS ook verplichtingen heeft in relatie tot haar zakelijke relaties, inclusief de eindgebruikers van haar producten. Ook dit hangt samen met de mate van controle [4.4.25.]. Mede gelet op de doelstellingen in het Akkoord van Parijs, komt de rechtbank tot de conclusie dat RDS een zwaarwegende inspanningsverplichting heeft binnen haar waardeketen (zogenaamde scope 3 emissies) [4.4.33.].
Dat de uitspraak dus verstrekkende gevolgen zal hebben voor RDS en de Shell-groep als geheel moge duidelijk zijn. Voor andere bedrijven is dit deel van de uitspraak niet één op één te kopiëren nu de mate van controle, alsmede de aard en omvang van een bedrijf dus van belang zijn bij de precieze reikwijdte van de reductieverplichting [4.4.36 en 4.4.39.]. Het lijkt echter wel aan te raden dat ook andere bedrijven zich bezinnen op hun beleid, nu de rechtbank wél benadrukt dat de verplichtingen op grond van de UNGPs voor alle bedrijven gelden.
Waar ligt de grens?
De rechtbank zoekt in deze uitspraak zogenoemd de grenzen op, en breidt deze in haar juridische redenering mogelijk ook uit. Over de wenselijkheid daarvan valt natuurlijk te discussiëren en het kan niet worden ontkent dat het oprekken van grenzen door rechters, zeker voor RDS en andere bedrijven verstrekkende, onzekerheid met zich mee kan brengen.
De uitspraak laat echter duidelijk zien hoe mondiale problematiek zich niet meer laat afbakenen in strikt gescheiden nationale en internationale aanpak en normenstelling: gevolgen van CO2 emissies kennen geen grenzen, private partijen stoten meer uit dan staten [4.4.5.] en de zelfstandige rol van private partijen op het internationale speelveld valt niet meer te ontkennen.
Dit vraagt bezinning over de democratische legitimiteit van uitspraken zoals besproken door Laura Burgers, maar ook op de vraag hoe wij het recht en haar grenzen begrijpen. Rechters kunnen er vaak niet onderuit om de feitelijke situatie en aard van een probleem mee te nemen in de beoordeling van een geschil. In een geglobaliseerde wereld zullen wij mijns inziens moeten accepteren dat zij daarmee concrete gestalte geven aan de inmiddels fluïde juridische grenzen.
Reacties