De toekomst van het koninkrijk
Dezer dagen is de viering begonnen van tweehonderd jaar Koninkrijk der Nederlanden. Dat deze festiviteiten zich over bijna twee jaren uitstrekken, is wat wonderlijk, maar historisch niet onjuist.
Het ging niet om een constitutionele big bang, maar om een proces dat begon met de proclamatie op 2 december 1813 waarmee Prins Willem Frederik de soevereiniteit over de Vereenigde Nederlanden aanvaardde, ‘onder waarborging eener wijze constitutie, welke uwe vrijheid tegen volgende mogelijke misbruiken verzekert’. Hij deed dit welbewust niet als Willem VI, doortellend vanaf de stadhouders, maar als Willem I. Daarmee was meteen duidelijk dat na de Bataafse en de Franse tijd een nieuw begin werd gemaakt. Op 30 maart 1814 werd Willem I als Soevereine Vorst in Amsterdam ingehuldigd, en op 21 september 1815 in Brussel als Koning der Nederlanden. Daarmee was het proces van staatsvorming voorlopig voltooid. Voorlopig: want de constitutionele continuïteit sinds 1815 was geen onveranderlijkheid. De afscheiding van België, de dekolonisatie en de instelling van het Koninkrijk als federaal verband van Nederland en de Caribische landen van het koninkrijk waren structurele veranderingen in de constitutionele structuur. Niet minder belangrijk was de geleidelijke ontwikkeling van een constitutionele identiteit als democratische rechtsstaat, waarin de burgers het politieke primaat hebben.
Maar het vieren van deze constitutionele continuïteit heeft alleen maar zin als het ons beter voorbereidt op de toekomst. De constitutie die vrijheid waarborgt, was het beginpunt (al werd die vrijheid toen nog heel anders opgevat: het duurde nog een halve eeuw vooraleer de slavernij werd afgeschaft). Het Koninkrijk der Nederlanden is groter en kleiner geworden: de zuidelijke Nederlanden inclusief Luxemburg erbij, België er weer af, samen met de helft van Luxemburg, uit de Duitse Bond, Luxemburg eraf, Indonesië onafhankelijk, beëindiging van de koloniale staatsstructuur. Blijkbaar wordt de staat niet onherroepelijk bepaald door het grondgebied waarover hij soevereiniteit uitoefent, maar door de relaties waarin dat geschiedt: de rechtsbetrekkingen tussen burgers en openbaar gezag. Het Koninkrijk der Nederlanden is de staat van de Nederlanders, de Nederlandse staatsburgers.
De vraag hoe de volgende tweehonderd jaar eruit zullen zien, is dus vooral een vraag naar het geografische en institutionele kader waarin de burgers in vrijheid samenleven. Het Koninkrijk heeft één koning en sommigen zeggen dat dit het enige is dat het Koninkrijk van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten tot een eenheid maakt. Maar werkelijk bepalend voor de vraag hoe die eenheid zich in de komende jaren zal ontwikkelen is of het een staatsverband blijft van mensen die het staatsburgerschap gemeen hebben. Het Nederlanderschap is volgens het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden één en ondeelbaar.
Natuurlijk, men kan ginds kiezen voor onafhankelijkheid. Maar het is van tweeën één: ofwel meer staten met hun eigen staatsburgerschap, of een gezamenlijk constitutioneel verband met een gezamenlijk staatsburgerschap. Voorstellen om daarin verandering te brengen, tasten dus de grondslag van het ene staatsverband aan. Het jongste plan van het Kamerlid Bosman om de paspoorten van verschillende uiterlijke kenmerken te voorzien al naar gelang uit welk deel van het Koninkrijk men komt, slaat de plank mis. Hij vergelijkt dit op zijn website met het Britse gemenebest, maar dat is geen staatsverband. Het omvat een groot aantal onafhankelijke staten. Zijn idee is zinloos zolang we van gelijke rechten uitgaan en gaat voorbij aan het Europees burgerschap dat alle staatsburgers gemeen hebben, maar bovenal doet het afbreuk aan de identiteit van het Koninkrijk zelf.
Dit artikel verscheen dinsdag 6 december 2013 in SC, Wetten en regels verklaard.
Reacties