Een betere stemmingendemocratie begint bij jezelf
“Openbaarheid, dat is de groote, algemeene school van politieke opvoeding. Waar zij bestaat is de vorming van een afzonderlijken stand voor het staatsbestuur over het algemeen niet nodig.”
Johan Rudolph Thorbecke
Met dit citaat begint de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) haar advies van september 2012 (‘Gij zult openbaar maken’). Openbaarheid is volgens dit citaat, zo stelt de Rob, een vanzelfsprekende norm voor goed openbaar bestuur.[1] Een belangrijke functie van openbaarheid van bestuur is dat het de controleerbaarheid van het bestuur vergroot.[2] Een goed functionerende rechtsstaat en democratie, waarin het bestuur door het volk gecontroleerd kan worden, is dan ook gebaat bij openbaarheid van bestuur. De afgelopen jaren volgen maatschappelijke en technische ontwikkelingen elkaar in rap tempo op. De vraag blijft dan, welke gevolgen hebben deze veranderingen voor de democratie en de openbaarheid van het bestuur?
Binnen de huidige Grondwet zijn er twee artikelen die een grondslag bieden voor openbaarheid. Artikel 68 van de Grondwet behelst de inlichtingenplicht van de staatssecretarissen en de ministers, een vorm van openbaarheid die ook wel wordt aangeduid als politieke openbaarheid. Artikel 110 Grondwet (“De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens regels bij de wet te stellen.”) vormt de grondslag van de welbekende Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Binnen de Wob wordt uitgegaan van actieve en passieve openbaarheid. Actieve openbaarheid houdt in dat informatie die reeds openbaar is, openbaar moet blijven. Passieve openbaarheid houdt in dat informatie pas openbaar wordt, wanneer daarom wordt verzocht.[3] Hoewel de huidige Wob primair gestoeld is op het principe van de passieve openbaarheid, concludeert de Rob dat juist binnen het huidige tijdsgewricht actieve openbaarheid het vertrekpunt zou moeten zijn.[4]
Frank Hendriks gaat in zijn pitch in op dit huidige tijdsgewricht waarin de afgelopen jaren de democratie in toenemende mate onder druk is komen te staan. Dit wordt veroorzaakt, zo constateert Hendriks, doordat er sprake is van een verschuiving van een – geprezen maar toch ook ietwat achterhaalde – overlegdemocratie naar een stemmingendemocratie. Een stemmingendemocratie is een democratie “(…) waarin het draait om de stemming als publieke emotie én als competitief beslismechanisme.”[5] De stemmingendemocratie gaat veelal uit van onderbuikgevoelens, snelle peilingen en trending topics op social media. ‘Stemmingen’ waar we met name in de (sociale) media mee doodgegooid worden. En hoewel tegenwoordig bijna iedereen op wat voor manier dan ook ‘connected’ is en dus volledig kan participeren binnen deze vernieuwde democratie, rijst toch ook de vraag welke consequenties de verschuiving naar een stemmingendemocratie heeft voor de openbaarheid van bestuur. Want hoewel het lijkt alsof informatie voor het oprapen ligt, blijft het de vraag of deze informatie wel volledig en betrouwbaar is. Met andere woorden is er binnen de stemmingendemocratie niet vooral sprake van een ‘schijnopenbaarheid’?
Hendriks geeft aan dat de stemmingendemocratie aangepakt moet worden. Want hoewel de stemmingendemocratie ook kansen biedt, bestaat het risico dat stemmingen het democratische proces gaan domineren. Een democratisch proces wat in dat geval meer gaat lijken op een flipperkast, zo stelt Hendriks. Hetgeen nu volgens hem in Californië het geval is. Hij pleit er dan ook voor om de stemmingendemocratie tegenover een sterke overlegdemocratie te zetten. Hij geeft hierbij het voorbeeld van Zwitserland. In dit land wordt de stemmingendemocratie door de ‘overlegelite’ aangepakt en op een bewuste wijze ingezet. De stemmingendemocratie wordt als sturend middel gebruikt door de overlegelite, zoals Hendriks dit noemt. Tegelijkertijd schroomt dezelfde elite niet om ook kritisch te zijn op dit middel. In dat opzicht kan dus gesteld worden dat de stemmingendemocratie en de overlegdemocratie gewaagd zijn aan elkaar en elkaar zelfs kunnen versterken. En juist in het hebben van een ‘overlegelite’ zit, naar mijn mening, de crux van het verhaal.
Actieve openbaarheid, waarbij bestuursorganen verplicht worden informatie openbaar te maken, als vertrekpunt van een hervormde Wob, zoals de Rob voorstelt, levert mijns inziens zeker een bijdrage aan de openbaarheid van het bestuur. Echter bestuurders (en besluitvorming) hebben vaak baat bij een minder openbaar bestuur. Overheidsinformatie, zoals de Rob ook aangeeft, is namelijk vaak onderdeel van het politieke spel. Bestuurders zullen in veel gevallen dan ook niet staan te springen om informatie openbaar te maken. Van de stemmingendemocratie hoeft evenmin verwacht te worden dat politieke besluitvormingsprocessen worden blootgelegd. De overlegelite waar Hendriks over spreekt heeft dan ook een verantwoordelijkheid in deze. Deze elite kan én moet ervoor zorgen dat overheidsinformatie boven tafel komt. En bij deze (nieuwe) overlegelite hoeft naar mijns inziens niet meteen gedacht te worden aan de geëigende spelers die de afgelopen decennia de scepter hebben gezwaaid. Juist een breed en kritisch maatschappelijk middenveld kan ervoor zorgen dat niet alleen de stemmingendemocratie wordt getemd, maar tegelijkertijd de openbaarheid van bestuur en daarmee de controleerbaarheid van ditzelfde bestuur wordt verbeterd.
Net zoals een beter milieu, begint ook deze verandering bij jezelf. Burgers van alle rangen en standen dienen zich kritischer op te stellen tegenover het bestuur, maar vooral ook tegenover de (sociale) media. Onderbuikgevoelens en peilingen van Maurice de Hond of het Eén Vandaag opiniepanel zijn wellicht goede graadmeters, maar kunnen tegelijkertijd het blikveld vertroebelen. En leiden daarmee niet tot een meer openbaar bestuur of een beter controleerbare overheid. Kijk als burger niet vaker maar scherper naar trending topics op Twitter en gebruik kennis om kritisch te blijven naar de besluitvorming van het openbaar bestuur. Want alleen een samenleving met kritische burgers is in staat de Hond weer terug in zijn hok te krijgen.
Reacties