Wilders in het beklaagdenbankje
Het duurde maar liefst twee jaar, maar nu is het dan toch begonnen: het Wilders-proces. Of eigenlijk: het Wilders II-proces, want vijf jaar geleden stond de bekende politicus ook terecht. Waar moet op gelet worden tijdens dit proces? Wat maakt dit proces anders dan vijf jaar geleden? En: in welk spanningsveld moeten de rechters opereren? Een analyse van Geurt Henk Spruyt.
‘Willen jullie in deze stad en in Nederland meer of minder Marokkanen?’ Deze, inmiddels beruchte, vraag stelde Wilders twee jaar geleden op een bijeenkomst van de PVV in Den Haag. Het aanwezige publiek gaf een antwoord door te scanderen: ‘Minder, minder.’ Daarop reageerde Wilders door te zeggen: ‘Dat gaan we regelen’. Deze beruchte vraag vormde niet alleen de opmaat voor het vertrek van een aantal actieve PVV’ers, maar leidde ook tot een golf van verontwaardiging. Duizenden mensen spraken hun afschuw uit en voegden de daad bij het woord door aangifte te doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie ging over tot vervolging wegens groepsbelediging (art. 137c Wetboek van Strafrecht) en wegens het aanzetten tot haat en discriminatie (art. 137d Wetboek van Strafrecht).
Wilders I-proces
Het proces vanwege de ‘minder Marokkanen’ uitspraak verschilt van het proces vijf jaar geleden, omdat toen de vraag centraal stond tot hoever kritiek op de islam en op het immigratiebeleid mag gaan. De rechtbank Amsterdam sprak Wilders destijds vrij, om drie redenen. Ten eerste: veel uitlatingen waarvoor Wilders destijds terechtstond, gingen over de islam en niet over moslims. Met een verwijzing naar het zogenoemde Gezwel-arrest[1] overwoog de rechtbank Amsterdam toen:
‘De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers van die godsdienst krenken, is volgens de Hoge Raad niet voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen met uitlatingen over die aanhangers, dus over een groep mensen wegens hun godsdienst. Hieruit leidt de rechtbank af dat de wetgever uitdrukkelijk bedoeld heeft aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen strafbaar te stellen. Uitlatingen over de godsdienst heeft de wetgever in beginsel buiten het bereik van artikel 137d Sr willen houden.’[2]
Ook een andere overweging van de rechtbank Amsterdam in het Wilders I-proces was opvallend. Bij haat-zaaiende uitlatingen moet er sprake zijn van ‘uitlatingen die een intrinsiek conflictueuze tweedeling schetsen. Om aan te kunnen zetten tot haat, een extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid, moet de uitlating welhaast altijd een krachtversterkend element bevatten.’[3] Dat was de tweede reden waarom Wilders werd vrijgesproken: zijn uitlatingen bevatten geen krachtversterkend element. Ten slotte deed Wilders een aantal uitspraken die doen denken aan de ‘minder Marokkanen’-uitspraak. Hij stelde onder meer: ‘De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen’; ‘Iedereen past zich aan onze dominante cultuur aan. Wie dat niet doet, is hier over twintig jaar niet meer. Die wordt het land uitgezet’, en: ‘We hebben een gigantisch probleem met moslims, het loopt aan alle kanten de spuigaten uit, en we komen met oplossingen waarmee je een muis nog niet het hok in krijgt.’ De rechtbank oordeelde dat deze uitspraken zien op mensen, waarbij duidelijk moslims bedoeld worden. Echter, deze uitlatingen zetten toch niet aan tot haat, want ze bevatten geen krachtversterkend element. Doorslaggevend voor de rechtbank om Wilders vrij te spreken, is het feit dat
‘vanuit het perspectief van verdachte deze uitingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Hij stelt hiermee naar zijn mening maatschappelijke problemen aan de kaak. De rechtbank stelt vast dat in de periode, waarin de uitlatingen zijn gedaan, de multiculturele samenleving en immigratie een prominente rol hadden in het maatschappelijk debat. Naarmate dit debat heviger is, komt aan de vrijheid van meningsuiting meer ruimte toe. Zoals gezegd, mogen uitlatingen dan zelfs kwetsen, choqueren en verontrusten.’[4]
De uitlatingen van Wilders waren daarmee niet van ‘zodanige aard dat ze vanwege grensoverschrijdendheid strafbaar moeten worden geacht en daarmee uitgesloten van het publieke debat.’[5] Bovendien had Wilders verklaard met de voorgestelde maatregelen niet iedere moslim te willen treffen. Concluderend, de belangrijkste reden om Wilders vrij te spreken is het feit dat hij heeft deelgenomen aan het maatschappelijk debat.
Wilders II-proces: de dilemma’s
En daarmee zijn we ook bij het hart van het Wilders II-proces. Tot waar reiken de grenzen van de vrijheid van meningsuiting voor een politicus? Is het wenselijk dat een rechter politici beknot in hun uitingsvrijheid? In de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt enerzijds gewezen op de vrijheid van een politicus om bij te dragen aan het politieke en publieke debat. Deze vrijheid is van wezenlijk belang binnen een democratische samenleving. Deze uitspraken mogen kwetsen, choqueren en verontrusten en kunnen slechts om zeer dringende redenen worden beperkt. Anderzijds wordt er door het EHRM ook gewezen op de verantwoordelijkheid van een politicus. Een voorbeeld daarvan vormt de zaak Erbakan, waarbij het EHRM overwoog dat politici in hun openbare uitspraken woorden vermijden die de onverdraagzaamheid zouden kunnen aanwakkeren. In het arrest Féret overwoog het EHRM dat het aanzetten tot uitsluiting van vreemdelingen een fundamentele aantasting van mensenrechten inhoudt en van iedereen, met inbegrip van politici, en bijzondere voorzorg verlangt.[6] De Haagse rechters in het Wilders II-proces staan voor het dilemma welke kant benadrukt moet worden: de vrijheid van een politicus of diens verantwoordelijkheid?
Een ander dilemma voor de rechters in Den Haag betreffen de omstandigheden van het geval. In de Nederlandse rechtspraak is een ‘driestappenmodel’ ontwikkeld dat in (groeps)beledigingszaken standaard is: zijn de uitlatingen op zichzelf beledigend, maakt de context dat anders en zo ja, zijn de uitlatingen dan toch onnodig grievend?[7] De ‘minder Marokkanen’ uitspraak staat in een bredere context. Wilders vroeg het aanwezige publiek ook of zij meer of minder PvdA wilden en meer of minder Europese Unie. In die zin kunnen de drie vragen gezien worden als een retorische simplificatie van het PVV-verkiezingsprogramma. Daar staat tegenover dat de uitspraken doelbewust gebezigd zijn, en dat een PVV-medewerker de aanwezigen had geïnstrueerd om duidelijk ‘minder, minder’ te scanderen. Bovendien kan betoogd worden dat de ‘minder Marokkanen’ uitspraak onnodig grievend is ten opzichte van de Marokkaanse bevolkingsgroep. Wilders heeft zijn uitspraak later wel genuanceerd tijdens een persconferentie.[8] Wilders heeft niet de intentie Marokkanen uit Nederland te zetten, maar hij wil wel minder immigratie vanuit islamitische landen, vrijwillige remigratie bevorderen en criminele Marokkanen uit Nederland zetten door hun paspoort te ontnemen.
Recente rechtspraak
In het Wilders I-proces ging het om kritiek op de islam en het Nederlandse immigratiebeleid in het kader van het maatschappelijke debat. In het Wilders II-proces gaat het om groepsbelediging, maar de vraag is of de ‘minder Marokkanen’ uitspraak gekwalificeerd kan worden als strafbare groepsbelediging of als een legitieme uitlating van een politicus in het kader van het maatschappelijk debat. Niet alleen de rechtsvragen verschillen, ook zijn er recentelijk twee arresten gewezen door de Hoge Raad, waarin hij de grenzen van de vrijheid van meningsuiting aanscherpt. In het arrest Delano Felter, overwoog de Hoge Raad dat een politicus
‘daadwerkelijk in staat moet zijn zaken van algemeen belang aan de orde te stellen ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, chocqueren of verontrusten, maar anderzijds ook de verantwoordelijkheid die de politicus in het publieke debat draagt om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en de met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid.’[9]
Deze laatste zin is ontleend aan rechtspraak van het EHRM, en bevat een nadere begrenzing van de vrijheid van meningsuiting. Uitspraken van politici mogen niet aanzetten tot onverdraagzaamheid. Niet alleen dit arrest is in het nadeel van Wilders, ook een andere door de Hoge Raad gewezen uitspraak. Daarbij overwoog de Hoge Raad, in navolging van de parlementaire geschiedenis, dat het woord ‘ras’ in artt. 137c en 137d WSr, in de ruime zin moet worden verstaan, en daarmee huiskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming omvat.[10] In dit arrest hadden de hoofdverdachte en zijn mededemonstranten gescandeerd: ‘Ali B. en Mustapha, ga toch terug naar Ankara’. Dit werd door de Hoge Raad gezien als het aanzetten tot discriminatie.
Slot
Het tweede proces Wilders leidde opnieuw tot veel commotie over het al dan niet hacken van processtukken en de oproep van Wilders aan rechter Elianne van Rens om op te stappen. Maar dat is niet waar het proces om draait. Het gaat om de fundamentele vraag tot hoever een politicus mag gaan in zijn uitlatingen en wat de strafrechtelijke grenzen van de vrijheid van meningsuiting zijn. Alhoewel twee recentelijk gewezen arresten van de Hoge Raad nadelig uit kunnen pakken voor Wilders, is de uitkomst nog steeds spannend. Hoe zullen de Haagse rechters Wilders’ taak en positie als politicus beoordelen, en hoe zullen zij de -gecompliceerde- omstandigheden van dit specifieke geval meewegen?
Reacties