Over de taal van de rechtsstaat
Aldus de titel van een prikkelend essay dat ik recent las in een Vlaamse krant. (De Morgen, 20 september 2019).
Kort samengevat zegt de auteur: onze democratische infrastructuur is weliswaar aan het veranderen – de auteur wijst onder meer op de versnippering van het politieke landschap en op wisselvallige kiezers, op de veranderende betekenis van de media en van het zogenoemde middenveld –, maar dat heeft niet alleen nadelen, hoewel het wat onzekerheid met zich meebrengt. In ieder geval is doemdenken over de staat van de democratie niet gepast. Democratie is altijd een systeem met contradicties en onvervulde verwachtingen geweest; teleurstellingen zijn er inherent aan. Desondanks is er momenteel ook sprake van een ontwikkeling naar een ‘publieksdemocratie’; burgers trekken zich van de ingesleten structuren van de democratie niet zo veel meer aan, laten volop hun stem horen (zoals via de nieuwe media), maar trekken nog steeds ‘en masse’ naar de stembus. Het is belangrijk om vooral ook het positieve van al die veranderingen te zien.
Wie zou het met dat laatste niet eens zijn!?
Einde 2014 schreef ik namens het zogenoemde Nationaal Comité 4 en 5 mei de tekst ter gelegenheid van het Jaarthema 2015. De focus daarin lag meer op het concept rechtsstaat dan op de democratie. Het publieke debat en de ‘publieksdemocratie’ zijn inderdaad springlevend, maar ik probeerde er in die tekst op te wijzen dat er ook wat aan het gebeuren was in de wijze waarop we de tolerantie, waar de rechtsstaat garant voor moet staan, benoemen.
De Canadese academicus en voormalig politicus Michael Ignatieff, momenteel president van de zo belaagde CEU te Budapest, constateert in zijn boek Fire and Ashes uit 2013, dat er in de hedendaagse politiek steeds vaker sprake is van oorlogstaal. De politieke tegenstander is daarbij niet alleen iemand waarmee je stevig van mening verschilt, en waarmee je dus discussieert of debatteert. Nee, het wordt dan iemand waartegen je ten strijde trekt: een vijand.
Zelfs het sluiten van politieke compromissen – voor mij een van de meest wezenlijke kenmerken van een gezonde democratie – kan dan als een vorm van verraad worden gezien.
Dan gaat het om een situatie waarin maatschappelijke en politieke meningsuiting (ook via de media) dus vooral wordt gebruikt, niet zozeer om de dialoog met de ander te zoeken, maar om maatschappelijke tegenstellingen aan te jagen of op te hitsen.
De sfeer wordt dan anders dan die van het stevige meningsverschil, en in het uiterste en slechtste geval kan zo’n situatie van ophitsing zelfs tot de rechtvaardiging van geweld leiden. U weet immers wat we met vijanden moeten doen!
Onder dergelijke omstandigheden wordt het vrije debat betekenisloos, en zak je door de bodem van de beschaving.
Dus de auteur van het essay dat ik dit weekend las, vergist zich wat mij betreft door zijn eenzijdigheid. Dat de vrije meningsuiting en de publieksdemocratie bloeit moeten we koesteren. Maar het gaat ook om de wijze waarop we met elkaar spreken. En daar zegt hij niets over. Voor zover ik inderdaad een tendens waarneem – en ik meen dat te doen – van vijanddenken en een steeds grotere wederzijdse intolerantie en polarisering, politiek en maatschappelijk (de twee zijn natuurlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden), is er wel degelijk een rechtsstatelijk en volgens mij ook democratisch probleem.
En ja, de Algemene Politieke Beschouwingen recent waren erg beschaafd, en er werd goed naar elkaar geluisterd. En hoewel er vrijwel gelijktijdig een moord op een advocaat plaats vond, gaat het grosso modo prima hier; zo zou je kunnen denken.
Maar ik wijs ook op de situatie in het VK; de recente debatten (zie hier, hier, en hier) in het House of Commons zijn ‘sprekend’. Prime Minister Boris Johnson sprak over een ‘surrender bill’ en over een ‘witte vlag hijsen’ als er aan de voorwaarden van de EU voor uitstel voor de Brexit zou worden voldaan, en over ‘collaboration’ (heulen) met de EU. Ik wijs op Duterte op de Filipijnen, op Bolsonara in Brazilië, op Modi in India die de moord op moslims door hindoenationalisten lijkt te gedogen, en op Bouterse in Suriname. Ik wijs ook op Salvini in Italië, en Orban in Hongarije. En er is de situatie in Polen waar de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet eens zo langzaam ontmanteld wordt (en waar de machtigste partij PiS met twee vingers in de neus de recente verkiezingen heeft gewonnen). Ook bij onze bondgenoten in de VS is er wat aan de hand, waar de President het veelvuldig over ‘verraders’ heeft wanneer hij spreekt over diegenen die hem kritisch bejegenen. Bij de Vlaamse zuiderburen is het Vlaams Belang plots met afstand de grootste partij: 25%! De nieuwe Vlaamse minister-president liet recent overigens weten dat hij eigenlijk geen zin had om de begroting die de plannen van zijn nieuwe coalitie moeten mogelijk maken, aan het parlement te overhandigen, en al helemaal niet als de oppositie erom vraagt. En al wat ik nu even vergeet te vermelden.
De Nederlandse politicoloog Cas Mudde, werkzaam in de VS, wijst in zijn The Far Right Today op het salonfähig worden van extremistische taal: dat is al lang geen prerogatief meer van extremistische partijen, aan linker- of rechterzijde van het politieke spectrum.
Ian Buruma zei het vorige week als volgt: “Opruiende taal kan er makkelijk toe leiden dat mensen met een neiging tot geweld zich vrij voelen om het ook daadwerkelijk te plegen. Als de president of de premier zegt dat we bedreigd worden door landverraders, dan is het niet alleen geoorloofd om ze te lijf te gaan; het is onze patriottische plicht.” (De Standaard 14 oktober, “Als de knokploeg het parlement betreedt”). Buruma verwees ter illustratie onder meer naar de Engelse politica Joanna (Jo) Cox, die zich tijdens de campagne in aanloop naar het referendum over het Britse EU-lidmaatschap luid en duidelijk uitsprak vóór dat lidmaatschap. Een week voor het referendum, op 16 juni 2016, werd ze vermoord door een man met extremistische ideeën die tegen het EU-lidmaatschap was.
Taalgebruik doet ertoe.
In ieder geval is die polariserende taal niet alleen bedreigend en opruiend, het werkt ook ondermijning van democratische instituties, zoals rechterlijke macht, wat betreft audits en evaluaties (bijvoorbeeld door rekenkamers), ombudspersonen en sociaaleconomische raden etc., in de hand. En het zijn ook dergelijke instituties die een betekenisvolle rol vervullen in het stabiliseren en faciliteren van de spanningen die de democratie steeds kenmerken. Juist daardoor kan redelijkheid in stand blijven.
Je hoort tegenwoordig wel eens zeggen dat de normen en waarden van de rechtsstaat vooral een product of effect zijn van maatschappelijke discussie; een soort van ‘emergente moraal’, iets wat spontaan of als gevolg van interactie ontstaat.
Dat is een bekende argumentatie, en die is ten dele juist. Althans, het reëel verlenen van een stem aan de burgers die mee moeten bepalen over wat die rechtsstaat impliceert, is uiteraard wezenlijk in een democratie.
Maar het is niet alleen dat. Want indien je van dergelijk standpunt de volle consequentie neemt, dan maak je de betekenis van de rechtsstaat slechts het resultaat van consensus en meerderheidsopinie; dat is dan neuzen tellen, of zoiets als gesundes Volksempfinden. De rechtsstaat verschijnt dan als bewegend doel; als een soort van keuzemenu.
En dit terwijl er wel degelijk ook een concrete en betekenisvolle, noem het een universele ondergrens van rechtsstatelijkheid is die juist niet het resultaat is van discussie en debat.
En die ondergrens ligt besloten in het besef dat de wereld van de democratie vol zit met spanningen. Daarbij gaat het er niet om ervoor te zorgen dat we die spanningen niet hebben of dat we ze vermijden: de democratie is nu eenmaal ongemakkelijk, en leidt onvermijdelijk tot stevige discussie en debat en tot teleurstellingen, en tot kakafonie en valse noten. Het is een kwestie van lange adem, en het is ook een oefening in vallen en steeds maar opnieuw opstaan.
Wel moeten we die spanningen positief aanwenden en er een geweldloze omgang mee vinden. Want dat is de kern van de democratische én rechtsstatelijke zaak; simpelweg omdat we alleen onder die voorwaarde een gezamenlijke toekomst kunnen hebben in een wereld die onvermijdelijk verdeeld is. Er is nu eenmaal geen alternatief dan elkaars vrijheid te aanvaarden, en elkaars verschil te tolereren. Dus ook in ons taalgebruik, waar al het politieke en maatschappelijke handelen mee begint.
Reacties