Artikel 26 - Status ongeboren kind Koning
Grondwetsbepaling
Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.
Rechtspositie van een bij overlijden van de Koning nog ongeboren kind
Artikel 26, door Kortmann aangeduid als ‘een fraai voorbeeld van juridische ficties’,1 C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987, tweede dr., Deventer: Kluwer 1987, p. 152. treft een regeling voor een mogelijke periode van onzekerheid in verband met de erfopvolging. Die onzekerheid bestaat erin dat een nog ongeboren troonopvolger mogelijk dood ter wereld zou kunnen komen. Zolang de troonopvolger bij overlijden van de Koning nog ongeboren is, wordt deze voor de erfopvolging als geboren aangemerkt.
Volgens artikel 37, eerste lid, onder b, Grondwet, wordt het koninklijk gezag in die situatie waargenomen door een regent of, zolang daarin nog niet is voorzien, door de Raad van State (art. 38). Wordt het kind levend geboren, dan is het vanaf dat moment een minderjarige Koning en blijft het koningschap in handen van de regent (of Raad van State); komt het kind dood ter wereld, dan wordt de eerstvolgende potentiële troonopvolger in de lijn van de erfopvolging Koning volgens de regels, neergelegd in artikel 25 Grondwet.
Bij de algehele grondwetsherziening van 1983 is de formulering van de tweede volzin van de bepaling in overeenstemming gebracht met de tweede volzin van artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek (BW), dat eveneens het ongeboren kind betreft.2 Kamerstukken II 1979/80, 16034 (R 1138), nr. 3, p. 5 (Nng II, p. 11).