Artikel 56 - Vereisten voor lidmaatschap
Grondwetsbepaling
Om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.
De vereisten voor het passief kiesrecht
De grondwettelijke vereisten voor het passief kiesrecht voor beide Kamers van de Staten-Generaal zijn sinds 1983 grotendeels gelijk aan die voor het actief kiesrecht. Men dient de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt en de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Tenslotte dient men niet uitgesloten te zijn van het kiesrecht, waarmee wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 54, tweede lid, Grondwet (zie ook aldaar). Op één punt is er een verschil: Nederlanders die ingezetenen zijn van een van de andere landen binnen het Koninkrijk – Aruba, Curaçao of Sint Maarten – hebben in beginsel1 Art. B1 Kieswet kent enkele uitzonderingen op dat uitgangspunt; zie het commentaar bij art. 54 Gw. geen actief kiesrecht voor de beide Kamers der Staten-Generaal, maar kunnen wel tot lid van een van de beide Kamers worden gekozen.2 In de Kieswet is een regeling opgenomen in verband met de kandidaatstelling van Nederlanders die hun woonplaats buiten het Europese deel van Nederland hebben: zie artt. H10 en R9 Kieswet.
Evenals de leeftijdsgrens voor het actief kiesrecht, is ook die voor het passief kiesrecht sinds 1814 enkele malen verlaagd. De Grondwet van 1814 stelde de leeftijdsgrens op 30 jaar; pas in 1963 werd het 25 jaar en de herziening van 1983 leidde tot een verdere verlaging naar achttien jaar.3 Opgemerkt zij dat art. 56 Gw pas op 1 februari 1988 in werking trad. Hiervoor was krachtens het inmiddels uitgewerkte additioneel art. XVI namelijk eerst verlaging van de leeftijd van de burgerlijke meerderjarigheid in het BW nodig, hetgeen geschiedde in 1987 (wet van 1 juli 1987, Stb. 1987, 333). Volgens het KB van 7 januari 1988, Stb. 1988, 1, trad de redactie van art. 56 op 1 februari 1988 in werking. Tot die datum moest volgens additioneel art. XVI in art. 56 voor ‘achttien jaar’ worden gelezen ‘eenentwintig jaar’. De Grondwet geeft niet aan op welk moment men aan de genoemde eisen moet voldoen. Voor zover het gaat om de leeftijdsgrens voor het passief kiesrecht voor de Tweede Kamer bevat de Kieswet een regeling, die overigens ook geldt voor de verkiezing van leden van de Provinciale Staten en gemeenteraden. Een kandidaat moet bij de kandidaatstelling voor die organen een zodanige leeftijd hebben dat hij of zij binnen de zittingsperiode van het te verkiezen orgaan de leeftijd van achttien jaar bereikt. Aangezien de genoemde organen voor vier jaar worden gekozen, en bovendien het tijdstip van de kandidaatstelling nog enige tijd voor aanvang van die zittingsperiodes ligt, is het in theorie mogelijk dat iemand die jonger is dan veertien jaar wordt gekandideerd. Wordt deze persoon verkozen, dan kan hij of zij echter niet direct de plaats in het vertegenwoordigende orgaan innemen: dat kan pas wanneer hij of zij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en een zetel in het betreffende orgaan vrijkomt.4 Art. H7, eerste lid, Kieswet. Wanneer op een kandidatenlijst de naam voorkomt van een persoon die niet binnen de zittingstermijn van het betreffende orgaan de leeftijd van achttien jaar bereikt, wordt deze naam door het hoofdstembureau van de lijst geschrapt.5 Art. I6, eerste lid, onder d, Kieswet.
Voor de overige eisen voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer kent de Kieswet geen regeling. Dat houdt in dat pas bij het onderzoek van de geloofsbrieven van de verkozen kandidaten wordt nagegaan of deze aan de eisen voor het lidmaatschap, waaronder de leeftijdseis, voldoet (zie ook het commentaar bij art. 58 Grondwet). Hetzelfde geldt voor alle vereisten voor het passief kiesrecht voor de Eerste Kamer – inclusief de leeftijdseis dus.
Voetnoten
-
Art. B1 Kieswet kent enkele uitzonderingen op dat uitgangspunt; zie het commentaar bij art. 54 Gw.
-
In de Kieswet is een regeling opgenomen in verband met de kandidaatstelling van Nederlanders die hun woonplaats buiten het Europese deel van Nederland hebben: zie artt. H10 en R9 Kieswet.
-
Opgemerkt zij dat art. 56 Gw pas op 1 februari 1988 in werking trad. Hiervoor was krachtens het inmiddels uitgewerkte additioneel art. XVI namelijk eerst verlaging van de leeftijd van de burgerlijke meerderjarigheid in het BW nodig, hetgeen geschiedde in 1987 (wet van 1 juli 1987, Stb. 1987, 333). Volgens het KB van 7 januari 1988, Stb. 1988, 1, trad de redactie van art. 56 op 1 februari 1988 in werking. Tot die datum moest volgens additioneel art. XVI in art. 56 voor ‘achttien jaar’ worden gelezen ‘eenentwintig jaar’.
-
Art. H7, eerste lid, Kieswet.
-
Art. I6, eerste lid, onder d, Kieswet.