Artikel 61 - Voorzitter en griffier
Grondwetsbepaling
- Elk der kamers benoemt uit de leden een voorzitter.
- Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de overige ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de Staten-Generaal zijn.
De benoeming van de Kamervoorzitters
Elk van de Kamers van de volksvertegenwoordiging kiest en benoemt zelf zijn voorzitter. De bevoegdheid tot het benoemen van een voorzitter hebben de Kamers formeel pas sinds 1983, maar materieel al veel langer. De Koning, die tot 1983 volgens de Grondwet bevoegd was de Kamervoorzitters te benoemen, volgde steeds de wens van de Kamers.1 De Tweede Kamer maakte, overeenkomstig de oude grondwettelijke regeling, aan de Koning haar wensen kenbaar met een voordracht van drie personen. Zie over deze praktijk P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden, deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1967, p. 616-618. Bij de herziening werd die praktijk bevestigd in de huidige tekst van artikel 61.
De procedure voor de verkiezing van de Kamervoorzitters is voor beide Kamers geregeld in de respectievelijke reglementen van orde.2 Zie art. 6-13 RvO I en art. 4-9 RvO II. Voor de Eerste Kamer is die procedure als volgt. De eerste vergadering van een nieuwe zitting, of de eerste vergadering na een tussentijds openvallen van het voorzitterschap, wordt geleid door een tijdelijke voorzitter zolang geen voorzitter is gekozen. Dit tijdelijke voorzitterschap wordt waargenomen door een gewezen voorzitter of, als die niet voorhanden is, een gewezen ondervoorzitter, dan wel het langst zittende lid of ten slotte het oudste lid. In de eerste vergadering wordt de voorzitter gekozen en benoemd. Vervolgens kiest de Kamer een eerste en een tweede ondervoorzitter.
De gang van zaken in de Tweede Kamer wijkt enigszins hiervan af. Wanneer Kamerverkiezingen zijn uitgeschreven, stelt de Kamer in de laatste vergadering in de oude samenstelling een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te benoemen voorzitter; in de eerste vergadering van de nieuwgekozen Kamer beslist de Kamer over dit ontwerp. Bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap stelt de Kamer hiervoor zo spoedig mogelijk een profielschets vast. Vervolgens kunnen Kamerleden zich kandidaat stellen voor het voorzitterschap en volgt verkiezing en benoeming. Omdat een absolute meerderheid nodig is voor benoeming, is het mogelijk dat daarvoor meerdere stemrondes nodig zijn. De verkiezing en benoeming geschiedt onder verantwoordelijkheid van een tijdelijke voorzitter, die op vrijwel dezelfde wijze wordt aangewezen als in de Eerste Kamer.
Gewoonlijk wordt een nieuwe Kamervoorzitter gekozen en benoemd na verkiezingen. Tot voor kort kwam het niet voor dat een voorzitter tussentijds terugtrad, maar enkele jaren geleden gebeurde dat in beide Kamers toch. In december 2015 trad Tweede Kamervoorzitter Van Miltenburg tussentijds af wegens aanhoudende kritiek op haar functioneren; in juli 2013 trad De Graaf tussentijds af als voorzitter van de Eerste Kamer, vanwege reacties op zijn uitlatingen over de samenstelling van de commissie van in- en uitgeleide van de Verenigde Vergadering bij de inhuldiging van koning Willem-Alexander. In de beide Kamers was dat nog niet eerder voorgekomen.3 Wel kwam eerder voor dat Tweede Kamervoorzitters zelf afzagen van herbenoeming. In september 1912 zag de voorzitter van de Tweede Kamer, Van Bylandt, zelf af van herbenoeming, vanwege kritiek op zijn zwakke leiding; in 2002 stelde voorzitter Van Nieuwenhoven zich na de verkiezingen van mei dat jaar niet opnieuw kandidaat, omdat zij tot fractievoorzitter was gekozen. Zie www.parlement.com/id/vjt3b8622qct/aftreden_tweede_kamervoorzitter.
De benoeming van griffiers en overige ambtenaren
De reglementen van orde van de beide Kamers regelen ook de benoeming van de griffiers en de overige ambtenaren van de Kamers.4 Art. 26 e.v. RvO I en art. 13-14RvO II. Bij deze ambtenaren moet men denken aan onder meer de bodes, de plaatsvervangende griffiers en de medewerkers voor ondersteuning van het wetgevingsproces op juridisch en financieel gebied. Hoewel de Grondwet over deze ambtenaren niet rept, spreekt het voor zich dat de Kamers zelf over de benoeming daarvan beslissen.5 Kamerstukken II 1976/77, 14222, nr. 3, p. 12 (Nng IIIa, p. 12).
Het tweede lid van artikel 61 roept ten slotte een incompatibiliteit in het leven: ambtenaren bij de Kamers kunnen geen lid zijn van de Staten-Generaal.6 Zie ook art. 57 Gw. De gedachte hierachter is dat een ambtenaar geen deel behoort uit te maken van het college waaraan hij ondergeschikt is.
Voetnoten
-
De Tweede Kamer maakte, overeenkomstig de oude grondwettelijke regeling, aan de Koning haar wensen kenbaar met een voordracht van drie personen. Zie over deze praktijk P.J. Oud, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden, deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1967, p. 616-618.
-
Zie art. 6-13 RvO I en art. 4-9 RvO II.
-
Wel kwam eerder voor dat Tweede Kamervoorzitters zelf afzagen van herbenoeming. In september 1912 zag de voorzitter van de Tweede Kamer, Van Bylandt, zelf af van herbenoeming, vanwege kritiek op zijn zwakke leiding; in 2002 stelde voorzitter Van Nieuwenhoven zich na de verkiezingen van mei dat jaar niet opnieuw kandidaat, omdat zij tot fractievoorzitter was gekozen. Zie www.parlement.com/id/vjt3b8622qct/aftreden_tweede_kamervoorzitter.
-
Art. 26 e.v. RvO I en art. 13-14RvO II.
-
Kamerstukken II 1976/77, 14222, nr. 3, p. 12 (Nng IIIa, p. 12).
-
Zie ook art. 57 Gw.