Artikel 75 - Inrichting, samenstelling, bevoegdheid Raad van State
Grondwetsbepaling
- De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State.
- Bij de wet kunnen aan de Raad of een afdeling van de Raad ook andere taken worden opgedragen.
Historische ontwikkeling
De regeling in de Grondwet van de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Raad van State is steeds summier geweest. Artikel 71 van de Grondwet van 1814 bepaalde ‘Er is een Raad van State’. In de Grondwet van 1848 vinden we vervolgens in artikel 71, eerste lid, een bepaling die gelijke trekken vertoont met het huidige artikel 75, eerste lid, Grondwet: ‘Er is een Raad van State, welks zamenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet’.
Inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State
Al sinds 1848 komt in de Grondwet een bepaling voor vergelijkbaar met die in het eerste lid. De terminologie geeft aan dat delegatie is toegestaan, maar uit de parlementaire behandeling blijkt dat van deze mogelijkheid ‘niet dan om zwaarwegende redenen gebruik dient te worden gemaakt.’ ‘In de praktijk zal zij in de regel niet verder behoren te gaan dan het stellen van regels door die colleges zelf met betrekking tot hun inrichting’, aldus de regering.1 Kamerstukken II 1980/81, 16040 (R 1141), nr. 8, p. 4 (Nng IV, p. 67).
De regering dacht bij de term ‘inrichting’ vooral aan de interne organisatie van de Raad van State. Daarbij valt onder meer te denken aan de bevoegdheid van artikel 14 Wet RvS. Daarin wordt bepaald dat de Raad op voorstel van de vicepresident zijn werkzaamheden regelt alsmede voor zover nodig de overige aangelegenheden welke op het college betrekking hebben en niet uitsluitend de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan. Het begrip ‘samenstelling’ ziet op de regeling van het lidmaatschap van de Raad van State. Daaronder valt onder meer de mogelijkheid staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst te benoemen op grond van artikel 8, eerste lid, respectievelijk artikel 10, eerste lid, Wet RvS.2 Vgl. Kamerstukken II 1980/81, 16040 (R 1141), nr. 8, p. 22 (Nng IV, p. 85).
Andere taken van de Raad of zijn afdelingen
Het tweede lid van artikel 75 brengt tot uitdrukking dat de opsomming van taken in artikel 73 Gw niet limitatief is. Naast deze en de taken bij de artikelen 35 en 38 van de Grondwet aan hem opgedragen, kunnen bij de wet aan de Raad of een afdeling van de Raad ook andere taken worden opgedragen. Op grond van het delegatieverbod in het tweede lid van artikel 75 Gw in combinatie met de samenhang tussen taken en bevoegdheden, moet men aannemen, zoals uit de parlementaire behandeling ook blijkt, dat dergelijke taken en bevoegdheden van de Raad door de formele wetgever dienen te worden opgedragen. De periodieke beschouwingen interbestuurlijke verhoudingen die de regering, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) op grond van artikel 10 van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen de Afdeling advisering elke vier jaren vragen op te stellen, vormen daarvan een voorbeeld.3 Zie het laatste advies van 30 september 2015, W04.15.0367/I. Een ander voorbeeld vormt artikel 2, achtste lid, Wet houdbare overheidsfinanciën waarin de Afdeling advisering van de Raad van State als de onafhankelijke begrotingsautoriteit is aangewezen. De Afdeling advisering van de Raad van State is belast met het onafhankelijk begrotingstoezicht op de naleving van de (Europese) begrotingsregels, bedoeld in het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur (VSCB) en artikel 5 van Verordening (EU) nr. 473/201 3. Het is de taak van de onafhankelijke begrotingstoezichthouder om een beoordeling op te stellen over de vraag of wordt voldaan aan de (Europese) begrotingsregels. De Afdeling werkt voor haar beoordeling nauw samen met het Centraal Planbureau (CPB). De taakverdeling houdt in dat het opstellen van onafhankelijke economische en budgettaire ramingen en analyses is belegd bij het CPB. De Afdeling advisering is belast met de meer normatieve beoordeling van de naleving van de (Europese) begrotingsregels. De Afdeling stelt in beginsel twee rapportages per jaar op, in april en in september. Hierin geeft zij een beoordeling over de voorziene budgettaire ontwikkelingen en de voornemens zoals deze door de regering zijn vastgesteld in respectievelijk het Stabiliteitsprogramma en de Miljoenennota. Om het proces van advisering zorgvuldig en tijdig te laten verlopen zijn goede werkafspraken tussen de minister van Financiën en de Afdeling advisering van belang. Allereerst gaat het hier om een tijdige informatievoorziening. Rond 1 april ontvangt de Afdeling advisering daarom reeds een conceptversie van het Stabiliteitsprogramma en uiterlijk 31 augustus de ontwerpbegrotingen en de Ontwerp-Miljoenennota. Ook is het voor de toezichthoudende taak op de naleving van de begrotingsregels noodzakelijk dat in de voorgelegde publicaties van het ministerie alle te beoordelen variabelen zijn opgenomen en worden toegelicht. De procedurele zorgvuldigheid van de advisering vergt voorts dat de Afdeling advisering de minister van Financiën in de gelegenheid stelt zijn zienswijze te geven alvorens een beoordeling definitief wordt vastgesteld. De Afdeling advisering doet de definitieve beoordeling vervolgens toekomen aan de regering en eveneens aan de bevoegde instantie van de Europese Unie. De minister van Financiën zal de beoordeling tezamen met het Stabiliteitsprogramma of de Miljoenennota doorgeleiden naar de Staten-Generaal.