Artikel 99 - Gewetensbezwaren militaire dienst
Grondwetsbepaling
De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren.
Gewetensbezwaren in verband met militaire dienstplicht 1 De bijdrage bouwt voort op het commentaar bij art. 98 Gw door J. van Schooten-van der Meer, in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 3e dr. 2000 (alsook de 2e dr. 1992).
De Grondwet erkent in artikel 99 dat mensen gewetensbezwaren kunnen hebben tegen het verplicht dienen in de krijgsmacht, omdat zij het plegen van geweld en het mogelijk zelfs moeten doden van medemensen vanuit hun diepste overtuigingen afwijzen.
Hoewel dienstweigering als individueel conflict tussen de plicht aan de staat en de vrijheid van het geweten van alle tijden is,2 B.P. Vermeulen, De vrijheid van geweten, een fundamenteel rechtsprobleem, Arnhem: Gouda Quint 1989. Voor de geschiedenis van de dienstplicht en dienstweigering, zie S. Meuwese, Twee eeuwen dienstplicht, discipline, dienstweigering en desertie (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2017. werd de wenselijkheid van een nadere regeling van deze materie vooral duidelijk bij de behandeling van het ontwerp van de Dienstplichtwet (Stb. 1922, 42).3 Bijlage Handelingen II 1920/21, p. 2834-2838. Bij de grondwetsherziening van 1922 werd een amendement van Troelstra op grond van ‘de wenschelijkheid vrijstelling van de dienstplicht te verleenen wegens gemoedsbezwaren naar bij de wet te stellen regels’ door de regering overgenomen.4 Bijlage Handelingen II 1921/22, p. 935-942. Dit resulteerde in de opneming van artikel 183 Gw dat (afgezien van de spelling) identiek was met het tot aan de herziening van 2000 geldende artikel 99.
Het huidige artikel 99 is met de grondwetsherziening van 2000 inzake de defensiebepalingen inhoudelijk gelijk gebleven aan het voormalige artikel 99. Met het oog op modernisering is gekozen voor een andere redactie, namelijk een die beter aansluit bij de in de Grondwet sinds de grondwetsherziening van 1983 gehanteerde delegatieterminologie.
Hoewel artikel 99 de materie van een grondrecht betreft, bevat het geen daartoe strekkend subjectief recht. Wel vormt het de grondslag voor de wettelijke regeling van vrijstelling van dienstplicht wegens ernstige gewetensbezwaren. Het artikel draagt de vaststelling van materiële en formele vereisten voor een vrijstelling op aan de formele wetgever. Dit betekent dat de wetgever zowel de procesgang tot de vrijstelling regelt, alsook de nadere (inhoudelijke) omgrenzing van de gevallen die voor erkenning in aanmerking komen.5 Kamerstukken II 1975/76, 13872, nr. 6, p. 7.
Zolang individuen niet worden opgeroepen om daadwerkelijk in dienst te treden, heeft deze regeling in de praktijk uiteraard weinig betekenis. Omdat echter in buitengewone omstandigheden de vervulling van de werkelijke militaire dienst toch weer kan worden opgelegd, blijft artikel 99 van belang, alsmede de uitvoeringswetgeving die daarbij hoort.6 Zo ook A.D. Belinfante & J.L. de Reede, bewerkt door L. Dragstra, N.S. Efthymiou, A.W. Hins & R. De Lange, Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 198.
De wetgeving ter uitvoering van artikel 99
In de Dienstweigeringswet7 Wet van 13 juli 1923, Stb. 1923, 357. van 1923, opgesteld ter uitvoering van het toenmalige artikel 183 (het huidige art. 99), werd een beroep op het geweten waarin zich het Godsgebod ‘Gij zult niet doden’ openbaart, gerespecteerd. De Wet gewetensbezwaren militaire dienst (WGMD),8 Wet van 27 september 1962, Stb. 1962, 370. die in 1962 de Dienstweigeringswet verving, verruimde het gewetensbegrip en achtte het voort te komen uit een godsdienstige of zedelijke (niet politieke) overtuiging die elke deelname aan geweld verbiedt. In de herziene WGMD van 19789 Wet van 24 november 1978, Stb. 1978, 694. ten slotte wordt het geweten beschouwd als een subjectief individuele instantie die (eveneens) kan voortvloeien uit een politieke overtuiging of bezwaren van selectieve aard, zoals bezwaren tegen bepaald wapentuig.10 HR 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2326, RvdW 1990, 26. Artikel 2 WGMD eist dat de gewetensbezwaren ‘onoverkomelijk’ zijn. Meer specifiek heeft artikel 2 WGMD het over bezwaren ‘tegen de persoonlijke vervulling van militaire dienst in verband met het gebruik van middelen van geweld waarbij men door dienstverlening in de Nederlandse krijgsmacht kan worden betrokken’. De langere duur van de vervangende dienst en de bereidheid deze op de koop toe te nemen, vormden in de uitvoeringspraktijk de toets voor de onoverkomelijkheid van de bezwaren.
Nu in de Kaderwet dienstplicht (1997),11 Stb. 1997, 139. ter uitvoering van het tweede lid van artikel 98 (art. 98, derde lid, oud), de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke dienst is geregeld – een plicht die in beginsel op elk gewenst ogenblik weer kan worden geactiveerd – werd de WGMD op dit punt aangepast. Parallel aan de bepalingen in de Kaderwet dienstplicht inzake opschorting, en beëindiging van de opschorting van de dienstplicht, is in artikel 60a WGMD de opschorting van de vervangende dienstplicht van erkend gewetensbezwaarden en de beëindiging daarvan geregeld.12 Kamerstukken II 1997/98, 25990. Indien politieke besluitvorming leidt tot reactivering van het dienstplichtstelsel zullen gewetensbezwaarden wederom een beroep kunnen doen op de WGMD.
Het is in dit verband ook de moeite om te constateren dat de wetgever de WGMD, die tot voor kort enkel op mannen betrekking had, zodanig heeft aangepast dat die nu genderneutraal is geformuleerd. De nieuwe versie van de WGMD werd op 2 oktober 2018 door de Eerste Kamer aanvaard en op 25 april 2019 werd de wijzigingswet ter zake in het Staatsblad gepubliceerd.13 Stb. 2019, 160. Voor de geconsolideerde versie van de WGMD, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0002386/2020-01-01 Op 1 januari 2020 is de nieuwe WGMD in werking getreden.14 www.eerstekamer.nl/behandeling/20190628/publicatie_inwerkingtreding_3/document3/f=/vkzp2y0va9z7.pdf.
Verdragsverplichtingen
Veel staten met een krijgsmacht bestaande uit, onder meer, dienstplichtigen, regelen daadwerkelijk een of andere vorm van erkenning van gewetensbezwaren (die religieus, filosofisch, ethisch, enz. kunnen zijn). Voor gewetensbezwaarden wordt dan een alternatief voor de dienstplicht mogelijk gemaakt. Dit kan in de vorm van het doen opnemen van een civiele taak, of door gewetensbezwaarden niet te betrekken bij die onderdelen van de krijgsmacht die bij gewapende actie betrokken kunnen worden.15 Hierover P. Rowe, The Impact of Human Rights Law on Armed Forces, Cambridge: Cambridge University Press 2006, p. 16-20.
Interessant in deze context is een uitspraak van de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), van 7 juli 2011.16 EHRM 7 juli 2011, appl.nr. 23459/03, EHRC 2011/137, m.nt. Loof (Bayatyan/Armenië). De zaak betrof een Jehova’s getuige uit Armenië, die op grond van zijn religieuze overtuigingen geen dienstplicht wenste te vervullen, maar wel bereid was een nuttige civiele taak op zich te nemen als alternatief voor die dienstplicht. Armenië had echter geen wetgeving die dit mogelijk maakte, en de man belandde tien maanden in de cel na een strafrechtelijke veroordeling ter zake van zijn weigering dienstplicht te vervullen. Het EHRM overwoog dat er sprake was van een inbreuk op artikel 9 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EHRM benadrukte bovendien dat vrijwel ieder lidstaat van de Raad van Europa waar dienstplicht bestond (of had bestaan), alternatieven voor dienstplicht had ingevoerd. Daardoor was het mogelijk een evenwicht te bereiken tussen individuele gewetensbezwaren en militaire verplichtingen. Een lidstaat die een dergelijk alternatief niet ter beschikking heeft staan, geniet maar van een beperkte appreciatiemarge, en dient aan te tonen dat de ontstentenis van een alternatief voor de dienstplicht voortvloeit uit een ‘pressing social need’. (par. 123). Het loont de moeite de kernoverweging in extenso te citeren:
‘The Court cannot overlook the fact that, in the present case, the applicant, as a member of Jehovah’s Witnesses, sought to be exempted from military service not for reasons of personal benefit or convenience but on the ground of his genuinely held religious convictions. Since no alternative civilian service was available in Armenia at the material time, the applicant had no choice but to refuse to be drafted into the army if he was to stay faithful to his convictions and, by doing so, to risk criminal sanctions. Thus, the system existing at the material time imposed on citizens an obligation which had potentially serious implications for conscientious objectors while failing to allow any conscience-based exceptions and penalising those who, like the applicant, refused to perform military service. In the Court’s opinion, such a system failed to strike a fair balance between the interests of society as a whole and those of the applicant. It therefore considers that the imposition of a penalty on the applicant, in circumstances where no allowances were made for the exigencies of his conscience and beliefs, could not be considered a measure necessary in a democratic society. Still less can it be seen as necessary taking into account that there existed viable and effective alternatives capable of accommodating the competing interests, as demonstrated by the experience of the overwhelming majority of the European States.’ (par. 124).
Het gaat om een fundamentele zaak, waaruit blijkt dat gewetensbezwaren in de context van de dienstplicht daadwerkelijk en ondubbelzinnig onder de bescherming van het EVRM vallen.17 Zie hierover, P. Muzny, Bayatyan v Armenia: The Grand Chamber Renders a Grand Judgment, 12 Human Rights Law Review 2012, p. 135-147 (met verdere verwijzingen naar relevante rechtspraak) en J.P. Loof, Dienstplicht en gewetensbezwaren. Een “Dutch treat” voor de rest van Europa? MRT 2014/4, p. 136-148. Deze zaak kreeg bevestiging in EHRM 22 november 2011, nr. 43965/04 (Ercep/Turkije) en EHRM 12 juni 2012. nr. 42730/05 (Savda/Turkije). Op basis van de laatste vermelde zaken kan worden geconcludeerd dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen religieuze en niet-religieuze gewetensbezwaren. Op de Staat die ervoor kiest geen alternatief voor de dienstplicht aan te bieden aan gewetensbezwaarde burgers, rust als gevolg van deze uitspraak de taak aan te tonen waarom daar geen noodzaak voor bestaat. Armenië heeft inmiddels wetgeving ingevoerd die alternatieve dienstplicht ook daadwerkelijk mogelijk maakt. Op dit moment is Turkije de enige lidstaat van de Raad van Europa waar dit nog niet het geval is.
Voetnoten
-
De bijdrage bouwt voort op het commentaar bij art. 98 Gw door J. van Schooten-van der Meer, in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet. Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 3e dr. 2000 (alsook de 2e dr. 1992).
-
B.P. Vermeulen, De vrijheid van geweten, een fundamenteel rechtsprobleem, Arnhem: Gouda Quint 1989. Voor de geschiedenis van de dienstplicht en dienstweigering, zie S. Meuwese, Twee eeuwen dienstplicht, discipline, dienstweigering en desertie (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2017.
-
Bijlage Handelingen II 1920/21, p. 2834-2838.
-
Bijlage Handelingen II 1921/22, p. 935-942.
-
Kamerstukken II 1975/76, 13872, nr. 6, p. 7.
-
Zo ook A.D. Belinfante & J.L. de Reede, bewerkt door L. Dragstra, N.S. Efthymiou, A.W. Hins & R. De Lange, Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 198.
-
Wet van 13 juli 1923, Stb. 1923, 357.
-
Wet van 27 september 1962, Stb. 1962, 370.
-
Wet van 24 november 1978, Stb. 1978, 694.
-
HR 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2326, RvdW 1990, 26.
-
Stb. 1997, 139.
-
Kamerstukken II 1997/98, 25990.
-
Stb. 2019, 160. Voor de geconsolideerde versie van de WGMD, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0002386/2020-01-01
-
www.eerstekamer.nl/behandeling/20190628/publicatie_inwerkingtreding_3/document3/f=/vkzp2y0va9z7.pdf.
-
Hierover P. Rowe, The Impact of Human Rights Law on Armed Forces, Cambridge: Cambridge University Press 2006, p. 16-20.
-
EHRM 7 juli 2011, appl.nr. 23459/03, EHRC 2011/137, m.nt. Loof (Bayatyan/Armenië).
-
Zie hierover, P. Muzny, Bayatyan v Armenia: The Grand Chamber Renders a Grand Judgment, 12 Human Rights Law Review 2012, p. 135-147 (met verdere verwijzingen naar relevante rechtspraak) en J.P. Loof, Dienstplicht en gewetensbezwaren. Een “Dutch treat” voor de rest van Europa? MRT 2014/4, p. 136-148. Deze zaak kreeg bevestiging in EHRM 22 november 2011, nr. 43965/04 (Ercep/Turkije) en EHRM 12 juni 2012. nr. 42730/05 (Savda/Turkije). Op basis van de laatste vermelde zaken kan worden geconcludeerd dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen religieuze en niet-religieuze gewetensbezwaren.