Terug naar overzicht

Grondwettelijke voornemens #8: Vaststellingsprocedure voor staatloze?


2016 was een bewogen jaar, niet in de laatste plaats als het gaat om de aanpak van staatloosheid in Nederland. Staatloosheid roept in ieder geval in het kader van het rechtsstatelijke beginsel van menselijke waardigheid vragen op. Nog altijd bevinden zich in Nederland mensen die geen enkele nationaliteit bezitten en geen toegang kunnen krijgen tot basale rechten. Daarnaast moeten zij soms vrezen voor herhaalde vreemdelingendetentie en leven zij vaak in grote onzekerheid, in strijd met het Verdrag betreffende de status van staatlozen en andere door Nederland geratificeerde mensenrechtenverdragen.

Het vaststellen van staatloosheid is een belangrijke eerste stap om ervoor te zorgen dat staatlozen duidelijkheid krijgen en toegang krijgen tot de rechten die hen toekomen. Zes jaar van onderzoekenrapportenartikelenjuridische proceduresseminarskrantenkoppen, informele bijeenkomsten en nog veel meer met betrekking tot dit onderwerp hebben in 2016 (eindelijk) de regering in beweging gebracht. Een voorstel voor een Rijkswet vaststellingsprocedure staatloosheid werd namelijk in (internet)consultatie gebracht. Wanneer deze Rijkswet zou worden ingevoerd, kan een ieder in het Koninkrijk der Nederlanden die een onmiddellijk belang hierbij heeft een verzoek indienen tot vaststelling van staatloosheid. Dat is natuurlijk goed nieuws, maar dit voorstel is op een aantal punten zeer problematisch, bijvoorbeeld omdat er – anders dan in andere (Europese) landen die een dergelijke procedure kennen – geen verblijfsrecht wordt gekoppeld aan de vaststelling van staatloosheid. Ook kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij het criterium van ‘onmiddellijk belang’ en de voorgestelde wijziging van de definitie van staatloze in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ik schreef hierover eerder al een stuk met een collega, dat hier kan worden geraadpleegd.

Of dat deze vaststellingsprocedure er nu uiteindelijk komt en, zo ja, in welke vorm, doet echter niet af aan het feit dat intussen nog altijd veel staatlozen, waaronder ook kinderen, onbeschermd blijven en dat hun rechten onvoldoende worden gewaarborgd. En dat terwijl ieder kind recht heeft op een nationaliteit.[1] Een voorbeeld biedt de casus van Denny, zes jaar oud, geboren in Nederland en sinds geboorte geregistreerd bij de gemeente als met ‘onbekende nationaliteit’. Hij kan geen nationaliteit verkrijgen en heeft geen verblijfsvergunning. Hij en zijn moeder leven in grote onzekerheid. Als zijn staatloosheid zou worden vastgesteld, zou hij zich kunnen beroepen op de rechten die voortvloeien uit het Staatloosheidsverdrag dat ik al eerder noemde. Ook zou hij dan op termijn Nederlander kunnen worden. Wellicht dat deze casus u bekend voorkomt. Deze zaak speelt namelijk al jaren en de Raad van State stelde in 2014 in zijn zaak:

“Vaststaat dat er op dit moment geen specifieke procedure is om de staatloosheid van personen juridisch vast te stellen. Zolang van personen zonder nationaliteit de staatloosheid niet wordt vastgesteld, kunnen zij geen aanspraak maken op de bescherming op grond van de Staatloosheidsverdragen en de Nederlandse wetgeving die voortvloeit uit die verdragen. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter thans evenwel te buiten om daarin te voorzien.”[2]

Het is dus duidelijk dat de Nederlandse regering aan zet is. Deze heeft dat ook erkend met het in consultatie brengen van het eerdergenoemde voorstel voor een vaststellingsprocedure staatloosheid. Dat neemt echter de ernst van de situatie waarin staatloze mensen en kinderen zich in Nederland op dit moment bevinden niet weg. Hun situatie duurt vaak al jaren voort en zij willen en kunnen niet altijd wachten op de vaststellingsprocedure. Eind november is er door Denny dan ook een klacht ingediend tegen Nederland bij het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Dit is ook opgepikt door de politiek. Kamerlid Gesthuizen van de SP stelde afgelopen december vragen over staatloosheid aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze vragen betreffen onder andere de klacht van Denny, de vorderingen met betrekking tot de vaststellingsprocedure staatloosheid, maar stellen ook vragen over wat staatlozen moeten doen totdat de nieuwe procedure er is en hoe mensenrechten van staatlozen worden gewaarborgd.

De Kamervragen werden nog voor het einde van 2016 beantwoord door de staatssecretaris. De antwoorden laten ons helaas opnieuw een aantal misvattingen zien met betrekking tot staatloosheid in Nederland – zoals hier valt te lezen. Zo wordt bijvoorbeeld de buitenschuldvergunning ten onrechte als oplossing voor staatlozen aangemerkt: in de praktijk is gebleken dat het vrijwel onmogelijk is voor staatlozen om een dergelijke vergunning te verkrijgen en er is meerdere malen in onderzoek (hierboven reeds aangehaald) aangetoond dat staatloosheid in principe geen rol speelt in het beoordelen van een aanvraag voor een buitenschuldvergunning. Wat gelukkig positiever stemt is dat het antwoord van de staatssecretaris aangeeft dat het wetsvoorstel Rijkswet vaststellingsprocedure staatloosheid naar verwachting begin 2017, na verwerking van de consultatiereacties, via de ministerraad zal worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Inmiddels is het 2017. Als het gaat om het onderwerp staatloosheid is helder dat Nederland belangrijke stappen heeft gezet, in het bijzonder door het voorstel met betrekking tot een vaststellingsprocedure voor staatlozen waarover is geconsulteerd. Volgens de voorgeschreven procedures wordt getracht om door middel van regelgeving een verbetering aan te brengen in de situatie van staatlozen in Nederland. Tegelijkertijd is er meer nodig. In onze democratische rechtsstaat zou het niet mogelijk moeten zijn dat mensen, vooral kinderen, moeten leven in een situatie van voortdurende onzekerheid waarin mensenrechten onvoldoende worden gewaarborgd. Mijn hoop voor het nieuwe jaar is dan ook dat staatloosheid nog meer onder de aandacht kan worden gebracht, ook van het brede publiek, en dat staatlozen zelf positieve veranderingen in hun situatie kunnen waarnemen. In 2017 moet er op korte termijn worden gekeken naar het wetsvoorstel voor een vaststellingsprocedure staatloosheid, zodat deze – hopelijk met verbeteringen naar aanleiding van het commentaar hierop – nog voor het einde van dit jaar in werking kan treden.

Over de auteurs

Caia Vlieks

Caia Vlieks is docent/onderzoeker en Paul Zoontjens is hoogleraar Onderwijsrecht. Beiden zijn werkzaam aan Tilburg University.

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #7: The Trumpocracy als pouvoir neutre
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #6: Demonstreren voor democratie
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #5: Een minister van democratische vitalisering
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #4: De (on)begrensde macht van President Trump
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #3: De Gülenscholen
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #2: Het raadgevend referendum
Grondwettelijke voornemens
Grondwettelijke voornemens #1: Klimaatverandering tegengaan