Het belang van het recht op rechtsbijstand
Op 16 mei jl. publiceerde het weekblad De Groene Amsterdammer een interview met oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven.[1] In dat interview zou Teeven de ‘echte’ reden achter de bezuinigingen op de advocatuur hebben blootgelegd.[2] Wegens een coalitie met de PvdA zat de eerder ingezette ‘verstrenging’ van het strafrecht er volgens de oud-staatssecretaris niet meer in. “Toen heb ik mij toegelegd op de bezuiniging op de advocatuur. Het is een andere manier om hetzelfde effect te bereiken. Als je aan een advocaat niet al te veel tijd geeft om aan een verdachte te besteden, dan wordt het ook niet zo veel, die verdediging”, zo werd Teeven geciteerd.[3] Deze beweerde uitlatingen leidden binnen de advocatuur begrijpelijkerwijs tot veel ophef. Zij zouden, tezamen met de bezuinigingsmaatregelen, de rechtsstaat ondermijnen.[4] Een kleine twee weken na dit interview, stemde een ruime meerderheid van de Tweede Kamer in met het opnemen van het recht op een eerlijk proces – dat onder meer het recht op bijstand van een advocaat omvat[5] – in de Grondwet.[6] De voormalig staatssecretaris ontkent evenwel de betreffende uitspraken te hebben gedaan en overweegt juridische stappen tegen De Groene Amsterdammer.[7] Over de juistheid van de uitspraken zal ik mij derhalve niet uitlaten. Dat is aan de rechter. Wel geven deze twee actualiteiten aanleiding tot een herbezinning op ons strafrecht en meer in het bijzonder op het belang van het recht op rechtsbijstand.
Het materiële strafrecht legitimeert overheidsingrijpen naar aanleiding van normoverschrijding. Meer in het bijzonder verleent het de overheid het recht om haar burgers te bestraffen wegens de overtreding van bepaalde (gecodificeerde) normen.[8] Het onderscheid tussen het strafrecht en andere rechtsgebieden is gelegen in het karakter van de strafrechtelijke sanctie. Deze is namelijk – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de meeste[9] bestuursrechtelijke of burgerrechtelijke sancties – niet primair gericht op herstel van het veroorzaakte onrecht.[10] Integendeel, onder straf kan in wezen niets anders worden begrepen dan de intentionele (van overheidswege) teweeggebrachte leedtoevoeging.[11] Bovendien beschikt het strafrecht in dit kader over de exclusieve sanctie van de vrijheidsstraf.[12] Hiermee is het ingrijpende karakter van het strafrecht gegeven. Het strafrecht moet dan ook met de nodige terughoudendheid worden toegepast: het is en blijft een ‘ultimum remedium’.[13] Wanneer er eenmaal voor is gekozen de strafrechtelijke weg te bewandelen, zal de grootst mogelijke voorzichtigheid moeten worden betracht. Naast het streven om schuldigen te bestraffen, zal tevens moeten worden voorkomen dat de strafwet op onschuldigen wordt toegepast.[14]
Hier verschijnt het strafprocesrecht ten tonele, dat ertoe strekt een juiste en ‘voorzichtige’ toepassing van het materiële strafrecht te waarborgen.[15] Het strafprocesrecht karakteriseert zich in de eerste plaats door de toekenning van bevoegdheden aan de met de opsporing en vervolging belaste autoriteiten. Zij krijgen de middelen in handen om de bestraffing van schuldigen te bewerkstelligen.[16] Tegelijkertijd kunnen door de uitoefening van deze bevoegdheden de rechten en vrijheden van de betrokkenen – onder wie mogelijkerwijs ook de niet-schuldige – ernstig in het gedrang komen. Nu tevens dient te worden voorkomen dat de strafwet op onschuldigen wordt toegepast, is een tweede, onvermijdelijke, karakteristiek van het strafprocesrecht de beperking van de toegekende bevoegdheden.[17] Het is dit spanningsveld waarop ons strafprocesrecht is geënt en waarin de rechtsstaatgedachte duidelijk tot uiting komt: dat aan de uitoefening van strafrechtelijke bevoegdheden grenzen worden gesteld om een onevenredige aantasting van de rechten en vrijheden van burgers te voorkomen.[18]
De beperking van de aan de staatsfunctionarissen toebedeelde bevoegdheden is onder meer gelegen in de toekenning van rechten aan de verdachte.[19] Men denke in dit kader bijvoorbeeld aan het recht van de verdachte om zich te verdedigen.[20] Hierachter schuilt het belang van een goed geregelde rechtsbijstand. De verdachte kan wel allerlei rechten hebben, maar als hij geen weet heeft van het bestaan van deze rechten, zal hij er niet veel aan hebben. En hoewel de betrokken functionarissen de verdachte soms op de hoogte zullen en in bepaalde gevallen zelfs moeten stellen van zijn rechten, blijven er gevallen over waarin de verdachte zijn rechten niet kent. De verdachte heeft dus behoefte aan bijstand van iemand die wel thuis is in het recht: de raadsman.[21]
De raadsman heeft in de eerste plaats tot taak de verdachte te adviseren over zijn procespositie en het gebruik van de aan hem toebedeelde rechten. Daarnaast staat hij de verdachte, die geconfronteerd wordt met het machtige justitiële apparaat, terzijde als vertrouwenspersoon. Zo bezien komt de raadsman dus voornamelijk op voor de individuele belangen van de verdachte.[22] Niettemin kan zijn rol ook in een breder perspectief worden geplaatst. Door toe te zien op de naleving van de strafvorderlijke ‘spelregels’ en door ontlastend materiaal onder een vergrootglas te plaatsen, bevordert de raadsman – als tegenwicht van het justitieel apparaat – het contradictoire (tegensprekelijke) karakter van ons strafproces.[23] De rechter wordt hierdoor in staat gesteld een meer evenwichtige en weloverwogen beslissing te nemen. De raadsman draagt op die wijze bij aan de waarheidsvinding.[24]
Dat het recht op rechtsbijstand van groot belang is, vloeit ook voort uit het feit dat dit recht is neergelegd in onze Grondwet en verschillende mensenrechtenverdragen.[25] Zo wordt het recht op rechtsbijstand onder meer gewaarborgd door artikel 6 lid 3 sub c van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De in het derde lid van artikel 6 EVRM vervatte verdedigingsrechten dienen volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) te worden gelezen in het licht van het eerste lid van die verdragsbepaling.[26] Het recht op rechtsbijstand vormt aldus een specifiek aspect van het recht op een ‘fair hearing’, dat zich ten doel stelt willekeurige bestraffing te voorkomen.[27] Het EHRM benadrukt dat dit alles niet slechts bij theorie mag blijven. Het recht op rechtsbijstand dient zowel ‘practical’ als ‘effective’ te zijn.[28]
Er moet dan ook voor worden gewaakt dat het recht op rechtsbijstand door de bezuinigingen niet illusoir wordt – ongeacht welke reden er aan die bezuinigingen ten grondslag ligt. Dergelijke maatregelen treffen niet slechts de advocatuur, maar morrelen gelet op het voorgaande ook aan onze rechtsstaat.
[1]H. Beunders, ‘Emotionalisering van het strafrecht (3). Onrust en botte bijlen’, De Groene Amsterdammer 16 mei 2017, groene.nl.
[2]Vgl. ‘Teeven toont echte redenen bezuinigingen advocatuur’, Advocatenblad 18 mei 2017, advocatenblad.nl.
[3]H. Beunders, ‘Emotionalisering van het strafrecht (3). Onrust en botte bijlen’, De Groene Amsterdammer 16 mei 2017, groene.nl.
[4]Zie o.m.: ‘Advocaten woedend op Teeven om valse reden bezuinigingen’, Volkskrant 20 mei 2017, volkskrant.nl; J. Meeus, ‘Bezuinigingen van Teeven bedreigen de rechtsstaat’, NRC 19 mei 2017, nrc.nl; G. Spong e.a., ‘Maak Fred Teeven geen staatsraad, zijn ideeën deugen niet’, NRC 19 mei 2017, nrc.nl en F. Hegger, ‘Plasman: Teeven schopt de rechtsstaat onderuit’, rtlnieuws 19 mei 2017, rtlnieuws.nl.
[5]Artikel 6 lid 3 sub c EVRM.
[6]Handelingen II 2016/17, nr. 80, item 10 (Stemming); Kamerstukken II 2015/16, 34 517, nr. 2 (Voorstel van wet) en Kamerstukken II 2015/16, 34 517, nr. 3 (MvT).
[7]Zie o.m.: ‘Fred Teeven overweegt juridische stappen’, EenVandaag Justitie 19 mei 2017, justitie.eenvandaag.nl;‘Teeven onderzoekt juridische stappen na ‘interview’ over bezuinigingen advocatuur’, AD 19 mei 2017, ad.nl en ‘Teeven overweegt juridische stappen’, Advocatenblad 19 mei 2017, advocatenblad.nl.
[8]C. Kelk & F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2016 (6e druk), p. 1.
[9]Zo is in het bestuursrecht ook enige plaats ingeruimd voor punitieve sancties. Men denke aan de bestuurlijke boete. “Tussen aan de ene kant het strafrechtelijk stelsel van rechtshandhaving en aan de andere kant de stelsels van burgerrechtelijke en bestuursrechtelijke rechtshandhaving staan dus geen waterdichte schotten”, aldus G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 4.
[10]C. Kelk & F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2016 (6e druk), p. 11 en G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 4.
[11]C. Kelk & F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2016 (6e druk), p. 9 en J. Claessen, Misdaad en straf. Een herbezinning op het strafrecht vanuit mystiek perspectief, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2010, p. 124.
[12]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 4.
[13]C. Kelk & F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2016 (6e druk), p. 9.
[14]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 8. Zie tevens: Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 55 (MvT) – Vaststelling van een Wetboek van Strafvordering.
[15]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 8 en B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 2. Zie tevens: Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 55 (MvT) – Vaststelling van een Wetboek van Strafvordering.
[16]Ibidem.
[17]Ibidem.
[18]KamerstukkenII 1913/14, 286, nr. 3, p. 55 (MvT) – Vaststelling van een Wetboek van Strafvordering; G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 8-9 en J.M. Reijntjes, Minkenhof’s Nederlandse strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, p. 1-4.
[19]Ibidem.
[20]Vgl. B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 2.
[21]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 96.
[22]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 96; B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 217 en J.M. Reijntjes, Minkenhof’s Nederlandse strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, p. 79.
[23]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 97-98 en J.M. Reijntjes, Minkenhof’s Nederlandse strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, p. 79-82.
[24]Ibidem.
[25]G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014 (8e druk), p. 98.
[26] EHRM 2 november 2010, appl.nr. 21272/03 (Sakhnovskiy t. Rusland), par. 94 en EHRM 1 juni 2010, appl.nr. 22978/05 (Gäfgen t. Duitsland), par. 169. Vgl. B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 85-86.
[27]B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 85-86.
[28]Zie o.m.: EHRM 22 september 1994, appl.nr. 16737/90 (Pelladoah t. Nederland), par. 41. Zie ook: B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Kluwer 2016, p. 76.
Reacties