Informatievoorziening aan Tweede Kamer blijft een probleem, ook onder het kabinet-Schoof
In de afgelopen weken bleek voor de zoveelste keer dat de grondwettelijke verplichting van art. 68 Gw voor ministers en staatssecretarissen om alle gevraagde inlichtingen te verstrekken aan het parlement, tenzij het belang van de staat dat verhindert, nog altijd veel onduidelijkheden oproept en politieke problemen veroorzaakt.
Het SP-Tweede Kamerlid Michiel van Nispen stelde minister Faber van Asiel en Migratie eind september vragen over de betrokkenheid van de Landsadvocaat in de besluitvorming van het kabinet-Schoof over het uitroepen van een asielcrisis en de voorbereiding van een noodwet. Eind oktober antwoordde de minister dat vanaf eind augustus er op ambtelijk niveau contact is geweest met de Landsadvocaat teneinde met het oog op eventuele juridische procedures te bezien of ambtelijk alle (juridische) invalshoeken met betrekking tot de toepassing van het noodrecht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in beeld waren. Er had dus ‘een ambtelijk gesprek met de Landsadvocaat’ plaatsgevonden, en daarbij hadden de advocaten ‘een conceptnotitie’ opgesteld. Daar bleef het volgens de minister bij. Een definitieve notitie was niet tot stand gekomen. Een verslag van het gesprek ontbrak. En daarmee was de kous af. Nadere inlichtingen werden niet verstrekt.
De beantwoording van Kamervragen bleef niet zonder gevolg. De vraag rees of het kabinet de Kamer de afgelopen maanden niet onjuist had geïnformeerd. Het kabinet had immers in de voorafgaande maanden volgehouden dat de landsadvocaat niet had geadviseerd over de juridische onderbouwing om een asielcrisis te kunnen uitroepen. Asielminister Faber haastte zich vervolgens om op te merken dat het conceptadvies van de landsadvocaat nooit op haar bureau terechtgekomen. Ze wees er bovendien op dat het kabinet heeft afgesproken geen conceptstukken te openbaren.
De oppositie wenste nochtans het stuk van de landsadvocaat in te zien. De Kamerfractie van VOLT -fractievoorzitter Laurens Dassen vroeg bij het wekelijkse mondelinge vragenuur om openbaarmaking van het stuk. En de zojuist teruggekeerde Pieter Omtzigt van coalitiepartij NSC steunde het verzoek, waardoor een Kamermeerderheid binnen bereik was. En daarmee waren de poppen weer aan het dansen in de coalitie. De coalitiepartijen van VVD en BBB verzetten zich fel tegen openbaarmaking van het stuk. VVD- fractievoorzitter Yesilgöz beet haar coalitiegenoot Omtzigt toe: “Dit heeft niks te maken met transparantie of goed bestuur, zeg ik tegen degene die dit steunt achter mij.” Het werk van ambtenaren zou zo onmogelijk worden gemaakt.
Het probleem van openbaarmaking van de conceptnotitie van de Landsadvocaat bij de besluitvorming over de vermeende asielcrisis staat niet op zichzelf. Eerder was er rond de kwestie van de vermeende asielcrisis al de nodige commotie over informatievoorziening ontstaan, toen de oppositie bij opening van de algemene beschouwingen van 19 september 2024 bij monde van GroenLinks/PvdA fractievoorzitter Frans Timmermans om openbaarmaking van ambtelijke notities vroeg. Minister-president Schoof probeerde dat aanvankelijk te voorkomen door te betogen dat er nog geen besluiten waren en dus nog geen ambtelijke beslisnotities beschikbaar waren. Maar toen waarnemend NSC-fractievoorzitter Nicolien van Vroonhoven tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen met de gevleugelde woorden ‘artikel 68 Grondwet!’ steun uitsprak voor het verzoek, werden de notities alsnog openbaar.
De gang van zaken illustreert dat er nog altijd fundamentele verschillen van inzicht zijn tussen regering en parlement over de vraag welke overheidsdocumenten wel of niet aan het parlement kunnen worden verstrekt.
De onduidelijkheid over de inlichtingenplicht van de regering is, zoals bekend, niet van vandaag of gisteren. In de jaren van het derde kabinet- Rutte (2016-2021) was op dit punt sprake van een oplopende controverse tussen Kamer en kabinet. In die tijd weigerden de bewindspersonen consequent om beleidsnotities van ambtenaren openbaar te maken. De Kamer werd in verschillende dossiers geconfronteerd met onjuiste en onvolledige informatieverstrekking. Het Rapport ‘Ongekend onrecht’ illustreerde dat ontoereikende informatievoorziening aan de Tweede Kamer een belangrijk oorzaak was van het falende overheidsbeleid in de kinderopvangtoeslagaffaire. Het derde kabinet-Rutte gooide daarop het roer drastisch om. Het kabinet wilde voortaan een radicaal ruime informatievoorziening aan de Kamer bevorderen. Het wilde een forse ommezwaai op het punt van openbaarmaking van interne ambtelijke stukken. Het beloofde plechtig niet langer een beroep te doen op de weigeringsgrond ‘belang van de staat’, als het gaat om interne ambtelijke stukken met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. Departementale nota’s zouden voortaan openbaar gemaakt worden.
Wat is er van deze mooie beloften terechtgekomen en hoe moeten we de gang van zaken van de laatste maanden beoordelen?
In de afgelopen jaren kreeg de open bestuursstijl in de verhouding regering-parlement vooral gestalte door een actieve openbaarmaking van zogeheten beslisnota’s van ambtenaren bij besluiten die een minister ter kennis brengt van de Kamer. Op zichzelf is het winst dat de Kamer zo beter wordt geïnformeerd over relevante feiten en argumenten die ambtenaren bij de besluitvorming in hun begeleidende beslisnotities inbrengen.
Maar daarnaast blijft het de vraag welke andere al of niet ambtelijke documenten dan deze ‘officiële beslisnota’s’ ter beschikking kunnen worden gesteld als Kamerleden concreet daarom vragen. Het is goed te verdedigen dat ook andere documenten in een nieuwe open bestuurscultuur in beginsel voor openbaarmaking in aanmerking komen, tenzij uiteraard het bijzondere belang van de staat (denk aan o.a. veiligheid van de staat, eenheid van kabinetsbeleid) dat verhindert. Maar dan moet er concreet een goede reden zijn om niet openbaar te maken.
In de praktijk worstelen bewindspersonen en ministeries met de vraag of zij die andere documenten desgevraagd ook openbaar moeten maken. Men wil, zo blijkt uit het tot nu toe gevolgde openbaarmakingsbeleid, die andere gevraagde documenten in beginsel niet openbaar maken, hoewel het belang van de staat op zichzelf niet in de weg staat. Het is echter zeer de vraag of een open bestuurscultuur zo tot ontwikkeling kan komen.
Het lijkt er sterk op dat men zoveel mogelijk alleen maar actief ambtelijke beslisnotities openbaar maakt (die daarvoor ook bedoeld en opgesteld zijn). Zo is het te verklaren dat premier Schoof aanvankelijk tijdens de algemene beschouwingen weigerde om notities van ambtenaren openbaar te maken. Er was volgens hem nog geen achterliggend besluit voorhanden. Maar deze handelwijze sluit niet aan bij het oorspronkelijke uitgangspunt om in beginsel altijd interne ambtelijke stukken desgevraagd openbaar te maken.
Ook het verweer van minister Faber is zwak. Zij spreekt van een onvoltooide concept-notitie. Nu is in het algemeen goed te verdedigen dat in een dossier niet alle versies van concept-notities van ambtenaren openbaar worden gemaakt, maar volstaan wordt met de uiteindelijke definitieve versie. Maar in dit geval kwam een definitieve versie van de notitie van de Landsadvocaat helemaal niet tot stand. Dan valt niet in te zien waarom de concept-versie niet kan worden verstrekt aan de Kamer. Het belang van de staat als weigeringsgrond is bovendien helemaal niet aan de orde. Wat staat openbaarmaking dan in de weg? Bedenk dat openbaarmaking van andere ambtelijke documenten zo gemakkelijk kan worden omzeild door notities eenvoudig te voorzien van het predikaat ‘concept’!
De gang van zaken illustreert kortom dat het hoog tijd is dat regering en parlement met elkaar in gesprek gaan en duidelijke afspraken maken over openbaarmaking van die andere door Kamerleden gevraagde (ambtelijke) documenten. Een open bestuurscultuur vraagt om meer openheid.
Reacties