Terug naar overzicht

Juridische gevolgen voor Nederland voortvloeiend uit het beleid en de praktijken van Israël in de Palestijnse gebieden


De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) wilde weten van het Internationaal Gerechtshof (‘Hof’) wat de juridische gevolgen zijn voor alle VN-lidstaten, waaronder dus ook Nederland, die voortvloeien uit de schending door Israël van het recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking, en uit de voortdurende aanwezigheid van Israël in de Palestijnse gebieden. Dit sinds 1967 door Israël bezette gebied bestaat uit de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook.

Op 19 juli 2024 kwam het Internationaal Gerechtshof in een advies met de antwoorden op deze vragen. Het Hof is van mening dat de schendingen door Israël van het verbod op de verwerving van grondgebied met geweld (annexatie), en de voortdurende frustratie door Israël van het recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking, een directe impact hebben op de wettigheid van de voortdurende aanwezigheid van Israël, als bezettingsmacht, in de Palestijnse gebieden. Kort gezegd komt het Hof tot de conclusie dat de aanwezigheid van Israël in de Palestijnse gebieden onwettig is en daarom dient Israël hier zo snel mogelijk een einde aan te maken.

Apartheid

Het Hof stelt ook dat Israël de verplichting heeft om onmiddellijk alle nieuwe nederzettingsactiviteiten te staken en alle huidige kolonisten uit de bezette Palestijnse gebieden te evacueren. Het Israëlische nederzettingenbeleid en de daarbij horende discriminerende wetgeving bewerkstelligen volgens het Hof een vrijwel volledige scheiding tussen de kolonisten en de Palestijnse gemeenschappen op de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, en dienen ook om deze segregatie in stand te houden. Dat is volgens het Hof in strijd met Artikel 3 van het Verdrag over de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie, wat dergelijke praktijken van rassenscheiding en apartheid verbiedt.

De term apartheid is zeer beladen. Apartheid kunnen we omschrijven als een door de staat gesanctioneerd en geïnstitutionaliseerd regime van discriminatie dat tot doel heeft overheersing en onderdrukking door de ene raciale groep over de andere te vestigen en vervolgens te handhaven. De rechters waren verdeeld over de vraag of deze kwalificatie toepasselijk is in casu. Volgens de Duitse rechter Nolte en de Japanse rechter Iwasawa heeft het Hof Israël niet willen bestempelen als “apartheid-Staat”. De Zuid-Afrikaanse rechter Tladi meent juist wel dat het Hof tot die conclusie is gekomen. President Salam uit Libanon vindt dat het Israëlisch beleid, zoals omschreven in het advies, onmiskenbaar de uitdrukking is van een beleid dat neerkomt op apartheid. Het Hof heeft volgens hem daarmee in elk geval impliciet aangegeven dat Israël zich schuldig maakt aan apartheid. Tladi en Salam gaan beide uitgebreid in op de veel gemaakte en hoogst controversiële vergelijking tussen apartheid in Zuid-Afrika en in Israël.

Verplichtingen van Nederland

Er valt nog veel meer over dit advies te zeggen, maar ik wil enkele opmerkingen maken over de verplichtingen van derde-staten, zoals Nederland. Vaak wordt benadrukt dat een advies van het Hof niet juridisch bindend is. Dit betekent dat het verzoekende orgaan – in casu de Algemene Vergadering van de VN – vrij is om dit advies naar eigen goeddunken op te volgen. Dat betekent echter niet dat het advies volstrekt irrelevant is voor het vaststellen en interpreteren van de verplichtingen die onder meer Nederland heeft onder het internationaal recht. Het advies is een gezaghebbende interpretatie van het geldend internationaal recht, uitgevaardigd door het voornaamste gerechtelijke orgaan van de Verenigde Naties. Dat internationaal recht zelf is zeker bindend voor Nederland. Ook heeft Nederland de grondwettelijke plicht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen, en daaronder valt het respecteren van het Internationaal Gerechtshof en de adviezen die het Hof uitvaardigt.

Dus wat zegt het advies over de verplichtingen voor derde-staten, waaronder Nederland? Omdat de door Israël geschonden verplichtingen – denk in het bijzonder aan het verbod op annexatie en apartheid, en het recht op zelfbeschikking van volken – de status hebben van dwingend recht (jus cogens) en gelden tegenover de internationale gemeenschap als geheel (erga omnes), roepen deze schendingen een aantal bijzondere verplichtingen in het leven ook voor derde staten, waaronder Nederland.

Geen enkele staat mag een situatie, die is ontstaan uit feitelijk handelen dat in strijd is met een bepaling van dwingend recht, als wettig erkennen, noch assistentie verlenen bij het in stand houden ervan. Dat is een negatieve verplichting. Nederland mag dus op geen enkele manier hulp verlenen bij het in stand houden van de onwettige aanwezigheid van Israël in de bezette Palestijnse gebieden. Nederland moet daarom in elk geval alle handels- en investeringsrelaties vermijden die mogelijk direct of indirect hieraan bijdragen. Ook moeten alle staten zich volgens het Hof bij het bepalen van de locatie van hun diplomatieke missies in Israël onthouden van iedere impliciete erkenning van Israëls onwettige aanwezigheid in de Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. Volgens het Hoofdlijnakkoord van de huidige Nederlandse regering “wordt onderzocht wanneer verplaatsing van de Nederlandse ambassade vanuit Tel Aviv naar Jeruzalem kan plaatsvinden.” Nederland moet dan wel met dit advies rekening houden.

Daarnaast moeten alle staten samenwerken om een einde te maken aan alle ernstige schendingen van dwingend recht. Dat is een positieve verplichting, wat wil zeggen een verplichting tot handelen. Zo moet Nederland er onder meer voor zorgen dat iedere ernstige belemmering van het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk, die voortvloeit uit de onwettige aanwezigheid van Israël in de Palestijnse gebieden, wordt opgeheven. Het is hierbij niet relevant of Nederland beweert, of zelfs bewijst, dat zelfs als het alle redelijkerwijs beschikbare middelen had ingezet, deze niet zouden hebben volstaan ​​om bovengenoemde schendingen van dwingend recht te doen stoppen. Dit is niet alleen over het algemeen moeilijk te bewijzen, maar ook irrelevant voor de schending van de verplichting in kwestie, temeer daar de mogelijkheid blijft bestaan ​​dat de gezamenlijke inspanningen van verschillende staten, die elk aan hun verplichting om de schending te doen stoppen voldoen, het resultaat zouden hebben bereikt dat de inspanningen van slechts één staat niet konden opleveren.

Tot slot

Zal dit advies echt tot politieke verandering leiden? Volgens het Hof moet Israël alle schade vergoeden die in de bezette Palestijnse gebieden is aangericht sinds 1967. Zal Israël daadwerkelijk al het land teruggeven aan de Palestijnen, evenals alle bezittingen die in beslag zijn genomen sinds de bezetting in 1967 begon? Zal Israël alle culturele eigendommen en bezittingen, inclusief archieven en documenten, teruggeven aan de Palestijnen? Zal Israël daadwerkelijk alle kolonisten evacueren uit de al bestaande nederzettingen in Palestijns bezet gebied? Zal Israël alle delen van de muur ontmantelen die zich in de bezette Palestijnse gebieden bevinden – dat geldt overigens voor een groot deel van de muur? Zal Israël alle Palestijnen, die tijdens de bezetting ontheemd zijn geraakt, toestaan om terug te keren naar hun oorspronkelijke verblijfplaats? Dat is wat het Hof wil, maar dat lijkt onwaarschijnlijk.

Philippe Sands was een van de raadsmannen van Palestina in deze adviesprocedure. Over de mogelijke impact van een advies zei hij tijdens zijn pleidooi voor het Hof al het volgende:

“No one in this Great Hall of Justice is starry-eyed about international law, but it is what we have, and it is your role, as judges of this Court, the principal judicial organ of the United Nations, to affirm the place and the power of international law.”

Oftewel, we moeten niet te naïef of idealistisch zijn over het internationale recht, maar het is nu eenmaal wat we hebben, en het is de rol van dit Hof, als belangrijkste rechterlijke orgaan van de Verenigde Naties, om de plaats en de kracht van het internationaal recht te bevestigen. Dat heeft het Hof met dit advies zeker gedaan. En meer kan het Hof ook niet doen. Het is nu in eerste instantie aan de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, maar ook aan alle lidstaten van de VN, en aan de nationale en lokale politiek, en aan het bedrijfsleven, en aan de wetenshap, en aan de samenleving, etc., om dit advies ter harte te nemen.

Dit is de tekst van een toespraak gehouden tijdens de sit-in van 25 juli 2024. Deze sit-ins vinden elke donderdagmiddag om 12.00 uur plaats voor de hoofdingang van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en worden georganiseerd door een groep Nederlandse ambtenaren die zich ernstig zorgen maken over het voortdurende Israëlische offensief in Gaza en het Nederlandse beleid hierover.

Over de auteurs

Otto Spijkers

Otto Spijkers Otto Spijkers is universitair docent internationaal recht aan het Leiden University College (LUC), Faculteit Governance and Global Affairs van de Universiteit Leiden

Reacties

Andere blogs van Otto Spijkers
Rechtstreekse werking en reflexwerking van Artikel I Genocideverdrag in de Nederlandse rechtsorde