Terug naar overzicht

Kabinet schendt de Grondwet en verdragen met de christelijke eed


Per 1 januari 2025 is het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 in werking getreden. Daarin wordt invulling gegeven aan artikel 7 van de Ambtenarenwet dat van de ambtenaar een eed of belofte vergt bij zijn aantreden. Wat er allemaal beloofd wordt, al naar gelang de baan, staat in een bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vast te stellen formulier. Die AMvB wordt regelmatig op de hoogte van zijn tijd gebracht. Zo is een paar jaar geleden een moderne ambtseed voor rijksambtenaren ontwikkeld. Dat gebeurde naar aanleiding van een motie-Ellian, waaraan minister Bruins Slot gevolg heeft gegeven. In een Kamerbrief uit begin 2023 heeft ze de nieuwe tekst van de eed voor rijksambtenaren bekend gemaakt en van een uitvoerige toelichting voorzien. Daarin besteedde zij geen aandacht aan de vraag hoe de eed dan zou moeten luiden. Zij kondigde wel de nieuwe AMvB aan waarin een en ander zijn beslag zou krijgen. In die periodiek ververste AMvB zouden ook worden opgenomen de nieuwe eedsformulieren van een stuk of zeventig andere staatsorganen zoals provincies, gemeenten, waterschappen en nog veel meer instituties. Die lagere overheden en andere overheidsinstanties hadden hun eigen ambtseedsformulier ontwikkeld, waartoe zij wettelijk de vrijheid hebben. Vrijwel al die formulieren zijn in de Bijlage bij de nieuwe AMvB weergegeven. Boeiende leesstof!

Het rijksambtenarenformulier geldt overzee ook voor de BES-eilanden (Bonaire, Saba Sint Eustatius) maar niet voor Aruba, Sint Maarten en Curaçao, die hun eigen grondwet hebben.

Waar het in dit opstel om gaat is de vorm waarin de bekrachtiging van de eed moet worden afgelegd, niet om de inhoud van de eed. ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’ is sinds jaar en dag de geijkte tekst. Kan men zich daarin niet vinden, dan kan men uitwijken naar de belofte. Doopsgezinden en atheïsten komen zo aan hun trekken. Dat was al vroeg vastgelegd in een Eedswet uit 1911 dat een algemene regeling voor de eedsformule bevat. Dat kende ook een mooie liberale afwijkingsmogelijkheid voor degenen die een andere godsdienst dan de christelijke waren toegedaan. Als iemand ‘aan zijn godsdienstige gezindheid de plicht ontleent den eed (…) op andere wijze te doen’ dan moest die gelegenheid worden geboden. De toenmalige minister Regout wees in het bijzonder op de eed van Mohammedanen. Nederland was een koloniale mogendheid met de grootste islamitische bevolking ter wereld. Die wet is nog steeds van kracht, en geldt voor zover een latere wet daar geen inbreuk op maakt. Een koninklijk besluit uit 1916, alleen gepubliceerd in het Staatsblad van Nederlands-Indië, gaf invulling aan die inclusieve uitzondering door te bepalen dat ‘officieren, die den Mohammedaanschen godsdienst belijden, op dezelfde wijze zullen zijn te beëdigen als de overige officieren van de landmacht, met dit onderscheid evenwel, dat ‘de woorden “zo waarlijk helpe mij God almachtig” voor hen zullen worden vervangen door de woorden : “wallahi, dat zweer ik bij Allah, den Almachtige.’’’ Nederland was begonnen in WO I mensen uit de inlandse bevolking voor officiersfuncties bij het KNIL toe te laten. Tegenwoordig heeft Defensie er nog een schepje opgedaan. In 2020 werd de formule gewijzigd in “zo waarlijk helpe mij Allah, de Barmhartige, de Erbarmer’, en werd bovendien door de hoofddirecteur personeelszaken, een Schout-bij-Nacht, voor Hindoes en Sikhs de formule ‘zo waarlijk helpe mij Pratmaatma, Aum Shaantih, Shaantih, Shaanti’ toegevoegd.

Dat Defensie een uitzonderingspositie bekleedt is te danken aan de Wet Ambtenaren Defensie uit 2003, dat een eigen regiem schept voor ambtenaren bij het leger – zowel militairen als burgers- en een AMvB (het AMAR), dat onder meer regelt dat het personeel schriftelijk moet verklaren bereid te zijn tot het afleggen van een eed of belofte (art.5(c)). De tekst van het eedsformulier is dan binnen de organisatie vastgesteld, en geeft ruimte aan het aanroepen van andere godheden dan de christelijke. De rangen moeten gevuld.

Een soortgelijke uitzondering geldt voor de politie. Ook die kent een eigen regiem in de Politiewet. Per 1 januari 2025 is een nieuwe ambtseed voor de politie in werking getreden die het mogelijk maakt te zweren op islamitische, joodse, hindoeïstische wijze. De gedachte aan ruimere rekrutering zal ook hier een rol hebben gespeeld. Het Reformatorisch Dagblad was niet blij. ’Feitelijk wordt daarmee gezegd: die god is net zo betrouwbaar als de God van de Bijbel.(…) De erkenning van de enige ware God Wiens Naam nog steeds in elke wetsaanhef wordt erkend ( “koning, bij de gratie Gods”) maakt plaats voor een god naar keuze. Onder invloed van secularisatie en de gedachte van een pluriforme samenleving wordt het besef dat God alles ziet en weet, verder weggeduwd.”

In beide organisaties wordt dus invulling gegeven aan de Eedswet van 1911, van verder wegduwen is dus eigenlijk geen sprake al wordt dat misschien bij de gereformeerden zo ervaren.

Maar vrijwel alle overige rijksambtenaren zijn onderworpen aan de oude eedsformule. Het blijft bij ‘zo waarlijk helpe mij God Almachtig’. Dat staat op het conto van het nieuwe kabinet. Eerstverantwoordelijke: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: Judith Uitermark (NSC). Zij is dus de primaire verantwoordelijke voor schending van de Grondwet.De Grondwet EVRM is geschonden: Eweida and others v. the United Kingdom (2013) geeft weliswaar een zekere beleidsvijheid, maar stelt toch vast dat er aan de eisen van art.9 lid 2 moet zijn voldaan om beperkingen aanvaardbaar te achten. In casu ging het om het dragen van een Christelijk kruisje door een stewardess: de staat had een positieve verplichting om die dracht te garanderen. Het Handvest van de EU is concordant. En vooral de Eedswet 1911 is miskend, door rijksambtenaren te verplichten als uitsluitende eedsformule ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’ te zweren. Voor de goede orde verklaart de AMvB ( art. 5 lid 3) ook nog eens, dat de ambtenaar in elk geval de ambtseed of de belofte mag afleggen, waarbij dan de bekrachtiging van de eed moet luiden: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ Geen ontsnapping mogelijk.

Om toch met de Eedswet te beginnen: men kan niet in een lagere regeling zoals een (bijlage bij een) AMvB een wet ontkrachten. Daar is een andere wet voor nodig. Overigens: de Raad van State heeft in de zomer van 2024 geen woord gewijd aan de voorgestelde eedsformule en zijn relatie met de wet van 1911. Een omissie. De bijlage is in dit opzicht dus in strijd met deze wet , want de Eedswet geeft expliciet ruimte voor een alternatieve invulling van de eed, naast de mogelijkheid om voor de belofte te kiezen. Die regeling is dus ongeldig. Rijksambtenaren hoeven zich niet eerst te bekeren tot het christendom om een ambtseed te kunnen bekrachtigen. Nee, maar ze kunnen dan toch de belofte afleggen? Maar als ze de eed nu willen zweren overeenkomstig hun eigen gezindte? Hebben ze daar niet het recht toe?

Volgens de Grondwet (art.6) heeft iedereen het recht om zijn godsdienst individueel vrij te belijden, zij het dat de wet regels kan stellen voor de uitoefening ervan in de openbare ruimte, ter bescherming van de gezondheid , in het belang van het verkeer en ter bestrijding van of voorkoming van wanordelijkheden. De bescherming van die belangen is bij de ambtseed niet aan de orde. We hebben geen staatsgodsdienst, de Grondwet gaat uit van verscheidenheid van godsdienst. En bovendien van de gelijkheid van die godsdiensten: volgens art. 1 van de grondwet is discriminatie van mensen op basis van hun religie niet toegestaan. De rechter kan dit verbod niet in zijn beschouwingen betrekken, vanwege het zogenoemde toetsingsverbod: het is de wetgever – regering en parlement – die zijn eigen vlees dient te keuren en die laat regelmatig steken vallen.

Maar geen nood: er zijn verdragen en daaraan mag de rechter wel toetsen. Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (art. 9), het Handvest van de EU (art. 10), het Verdrag over burgerlijke en politieke rechten (art. 26), zij bezingen allemaal de vrijheid om de eigen godsdienst ook in de praktijk te manifesteren.

Veel lagere overheden hebben dat goed begrepen. Overziet men de lijst in de Bijlage, dan bemerkt men een gestage beweging van onderop om de eed volgens andere gezindten toe te laten. De provincies Gelderland en Noord-Brabant sluiten zich aan bij het pluralisme, en veel gemeenten doen hetzelfde. Amsterdam stelt zelfs de belofte voorop, en geeft daarna de ruimte aan alle gezindten bij de eedsaflegging. Tientallen gemeenten op de lijst – die alleen wijzigingen ten opzichte van een eerdere lijst registreert – geven aan dat de eed door iedereen overeenkomstig zijn eigen geloof gezworen kan worden; andere gemeenten laten alleen de islamitische formule toe, en weer andere houden het nog steeds op ‘zo waarlijk helpe mij God Almachtig’. Die variatie ziet men ook terug bij allerlei organisaties die zelfstandig overheidstaken uitvoeren. De NBA, de NOVA, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV, zij zijn ruim in de leer, het CBS laat ook (alleen) de islamitische eed toe, en andere organisaties houden het bij het oude.

Geconstateerd kan dan worden, dat de grondrechtelijke vrijheid om zijn godsdienst in de praktijk te brengen bij het zweren van de ambtseed door lagere overheden beter wordt begrepen dan door het Rijk. Dat onbegrip manifesteert zich ook bij de inburgeringsceremonie van mensen die zonder de eed van verbondenheid niet tot het Nederlanderschap worden toegelaten. Juist bij de naturalisandi zal men veel mensen aantreffen met een andere godsdienst dan de christelijke. Zij moeten allen door de christelijke hoepel springen of de belofte afleggen. Dat komt neer op discriminatie wegens godsdienst die de indruk wekt dat men christen moet zijn om Nederlander te kunnen worden. Vandaar dat men waarneemt dat velen de belofte afleggen, omdat zij niet de christelijke eed willen zweren en hun niet de mogelijkheid wordt geboden overeenkomstig hun godsdienst de eed af te leggen. De lokale ambtenaren die belast zijn met het afnemen van de eed van verbondenheid in de talrijke gemeenten waar die ruimte voor gemeenteambtenaren bestaat zullen zich regelmatig ongemakkelijk voelen.

Het is betreurenswaardig dat onder de verantwoordelijkheid van een minister van een partij die het handhaven en bevorderen van de rechtsstaat superhoog in het vaandel heeft staan, een AMvB van de persen rolt die flagrant in strijd is met verschillende grondrechten. Heeft zij haar huik naar de anti-islamitische wind van de PVV laten hangen? En moeten andere godsdiensten daar dan maar onder lijden?

Reparatie is niet moeilijk. In de Bijlage van het AMvB kan de eed voor de sector Rijk eenvoudig aangepast worden en vervangen door een ruime formule, zoals in tal van gemeenten en andere overheidslichamen al het geval is. Daarmee wordt de ambtseed voor rijksambtenaren weer in lijn gebracht met de nog steeds geldende Eedswet van 1911 en met de voor Nederland geldende grondrechtelijke verdragen. Bovendien is er dan weer eenheid met de voor politiemensen en defensie geldende inclusieve regelingen. Wie kan daar tegen zijn? En wat de eed van verbondenheid betreft: daar is echt wetgeving voor nodig.

Over de auteurs

H.U. Jessurun d’Oliveira

H.U. Jessurun d’Oliveira is emeritus hoogleraar aan de rechtenfaculteiten van de Universiteiten van Amsterdam en Groningen en van het Europees Universitair Instituut in Florence.

Reacties

Andere blogs van H.U. Jessurun d’Oliveira
De Eed van verbondenheid van nieuwe Nederlanders. Discriminatie wegens godsdienst
De ‘reservistenpraktijk’ bij de Hoge Raad kan niet langer. Het Hof van Justitie EU (11 juli 2024) draait haar de nek om