Klimaatnationalisme, nee bedankt!
Klimaatverandering is een probleem dat iedereen raakt. Het milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environmental Programme) spreekt over een ‘klimaatnoodtoestand’, en er bestaat grote overeenstemming dat wanneer we de opwarming van de aarde nu niet aanpakken, we ons nageslacht opschepen met een planeet waarin homo sapiens het een stuk moeilijker zal hebben.
Het lijkt er echter niet op dat we daar echt mee bezig zijn. Bij jongeren tussen 18 en 34 jaar komt klimaatverandering niet eens voor in de top 10 thema’s die een belangrijke rol spelen bij hun stemkeuze, zo bleek uit een onderzoek van Ipsos, en de grootste partij in de nieuw gekozen Tweede Kamer zegt in haar verkiezingsprogramma alle klimaatmaatregelen, inclusief de Klimaatwet en het VN-Klimaatakkoord, door de ‘shredder’ te willen halen.
De bekende Britse auteur Anatol Lieven heeft onlangs een onverwachte oplossing voorgesteld om mensen te motiveren wat meer voor het klimaat te doen: nationalisme. Zijn idee is dat wanneer je je realiseert dat klimaatverandering een bedreiging vormt voor je eigen land, je meer geneigd zal zijn te handelen.
Nu heeft ‘nationalisme’ allerlei betekenissen. Lieven volgt de Britse filosoof David Miller, die pleit voor een vorm van nationalisme waarin mensen ‘solidaristic communities’ (solidaire gemeenschappen) vormen met als doel een rechtvaardige vorm van samenleven te realiseren. Binnen zo’n solidaire gemeenschap zijn leden volgens Miller bereid om andere leden van de gemeenschap te helpen als het hun wat minder goed gaat, bijvoorbeeld door belasting te betalen waaruit sociale voorzieningen kunnen worden gefinancierd. Het gemeenschapsgevoel zorgt er dan voor dat we ons inzetten voor de gemeenschap, en ons opofferingen getroosten wanneer dat nodig is, zelfs als we daarmee ons eigen leven in gevaar brengen.
Hoe kan zo’n gevoel van nationalistische solidariteit dat zich niet verder uitstrekt dan ons eigen land een oplossing zijn voor klimaatverandering – toch bij uitstek een wereldwijd probleem? Lieven suggereert dat we klimaatverandering moeten gaan zien als een bedreiging van ons eigen land, en daarmee als een bedreiging van de solidaire gemeenschap. Want als we dat doen, dan zullen we sneller bereid zijn de nodige offers te brengen. We zullen bij wijze van spreken eerder geneigd zijn de auto te laten staan en de thermostaat lager te zetten als we inzien dat zoiets noodzakelijk is om het voortbestaan van ons eigen land te garanderen.
Lieven trekt deze lijn van denken tamelijk ver door. Hij is namelijk van mening dat klimaatverandering het voortbestaan van landen op dezelfde manier bedreigt als oorlogen. Hij lijkt zelfs te suggereren dat de huidige gewapende conflicten minder belangrijk zijn dan klimaatverandering:
“Territorial disputes like Crimea and the South China Sea should be treated in the same dispassionate way that we treat other post-imperial territorial disputes in the world. They should be relegated to their proper minor place in the broader scheme of Western national interests, especially compared to the threat of climate change.”
Lieven publiceerde zijn boek in 2020, en de wereld ziet er drie jaar later duidelijk anders uit. Weinigen zullen geneigd zijn om de Krim slechts een ‘minor place’ toe te kennen. Dat is echter niet het enige mankement dat kleeft aan de vergelijking tussen klimaatverandering en oorlog. Klimaatverandering is geen land dat met een leger een ander land binnendringt. Klimaatverandering is geen cultuur of ideologie waar je voor of tegen kunt vechten. En klimaatverandering is geen tegenstander met een militaire strategie en tactiek waarop je kunt anticiperen en die je kunt aftroeven.
Zou het echter niet zo kunnen zijn dat nationalistische gevoelens ons uiteindelijk motiveren om iets tegen klimaatverandering te beginnen? Kan ‘klimaatnationalisme’ ons er niet toe aanzetten wat gemakkelijker de noodzakelijke offers te brengen om de aarde voor toekomstige generaties te behouden? Er is aardig wat onderzoek gedaan naar de effecten van nationalisme op milieu- en klimaatbeleid. Soms zijn die effecten positief. Maar in het gros van de gevallen is nationalisme eerder een obstakel. Al vanaf de ‘Earth Summit’ van 1992 in Rio de Janeiro blijkt de obsessie met nationale belangen in onderhandelingen tussen China en de Verenigde Staten in de weg te staan aan daadkrachtig en effectief klimaatbeleid. Daarnaast is het zo dat door de nadruk te leggen op de effecten van klimaatverandering voor alleen ons eigen land, we snel uit het oog verliezen dat klimaatverandering landen op heel verschillende manieren zal beïnvloeden. Kiribati en Tuvalu zullen klimaatverandering mogelijk niet overleven, en hebben sowieso weinig te verwachten van de Nederlandse nationalist die liever zal bijdragen aan het versterken van dammen en dijken. Rusland en Canada spinnen er aan de andere kant wellicht juist garen bij dat aarde opwarmt, bijvoorbeeld als de Noordelijke IJszee bevaarbaar wordt of als door het smelten van permafrost nieuwe grondstoffen beschikbaar komen.
Nou kan het allemaal zo zijn dat Lievens nationalistische oplossing voor klimaatverandering niet werkt. Maar werkt een ‘mondialistische’ oplossing dan wél? Zijn we eigenlijk wel opgeschoten sinds de Verklaring van Stockholm van 1972, waarin de wereldbevolking voor het eerst gezamenlijk de bedreiging van klimaatverandering besloot aan te pakken?
Het gaat zeker niet snel genoeg. Toch is het belangrijk om juist een mondiaal perspectief aan te houden. Dat is alleen al belangrijk omdat Lievens klimaatnationalistisme er gemakkelijk toe leidt dat we de meest belangrijke actoren in dit verband uit het oog verliezen. Zijn pleidooi gaat er namelijk aan voorbij dat zo’n 70 procent van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt wordt door slechts zo’n honderd multinationals: bedrijven in plaats van landen. Nationalisme gaat dat echt niet veranderen. Wat dat wél kan veranderen is betere en wereldwijde regulering van multinationals.
Gaat die er komen? Zoals gezegd, het schiet niet echt op. Misschien kunnen we echter enige hoop putten uit ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven. Rond de millenniumwisseling ontstonden er mondiale initiatieven om normen op te stellen die multinationals zouden binden op het gebied van mensenrechten. Die haalden het niet. Wel werden in 2011 niet-bindende normen gepubliceerd, de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Aanvankelijk werden die nog wel eens weg gezet als irrelevant soft law. Die geluiden zijn echter wel verstomd, vooral nu de rechter in de klimaatzaak van Milieudefensie tegen Shell overwoog dat van bedrijven verwacht mag worden dat ze zich aan de UNGPs houden – zelfs als ze zich er niet expliciet aan gecommitteerd hebben. Daarnaast wordt er momenteel gewerkt aan een VN-verdrag op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten dat wél bindend is.
Deze ontwikkelingen zijn toe te juichen omdat ze laten zien dat er in toenemende mate effectieve druk uitgeoefend wordt op multinationals. Om dit goed van de grond te krijgen, moeten we echter wel over onze nationale belangen heen kijken. Want waar we er wellicht aardig in slagen normen op te stellen die staten binden, stokten de initiatieven die rond het jaar 2000 ontwikkeld werden juist omdat westerse landen er belang bij hadden dat hun multinationals met niet al te strikte verplichtingen te maken zouden krijgen Nationalisme dus. Maar wellicht laat de ‘historische’ uitkomst van de Klimaattop in Dubai zien dat dit nationalisme aan invloed heeft ingeboet?
Reacties