Naar een rechtsstatelijk strafrecht: cesare beccaria, verlicht denker en strafrechtshervormer
De verworvenheden van de moderne rechtsstaat kunnen voor een belangrijk deel worden herleid tot ideeën die in de tweede helft van de achttiende eeuw gestalte kregen. In deze periode bereikte de Verlichting, een politiek-filosofische stroming die in het teken stond van het rationele denken, haar absolute hoogtepunt. Veel van het verlichte gedachtegoed zou in de daaropvolgende eeuw uitkristalliseren in het staatsbestel en de wetgeving van Nederland en de ons omringende landen. De onderscheiding van overheidsmachten, het binden van deze machten aan het geschreven recht, de bescherming van de vrijheid en gelijkheid van de ingezetenen, het bestaan van onvervreemdbare rechten en van rechtsbeginselen zijn thans welbekende concepten die zijn voortgekomen uit de ideeënwereld van verlichte denkers als Montesquieu en Rousseau.
De Verlichting was eerst en vooral een liberale stroming. De individuele vrijheid van de ingezetenen van een samenleving stond bij deze Franse filosofen hoog in het vaandel. Om deze vrijheid optimaal te kunnen beschermen tegen onredelijk optreden door de overheid, dienden er wetten te zijn waarin de bevoegdheden van de overheidsinstanties duidelijk waren omschreven. Het overheidsoptreden zou door deze wettelijke bepalingen worden begrensd en inzichtelijk worden gemaakt. Zulks diende in het bijzonder te worden gerealiseerd voor dat deel van het recht dat voor de ingezetenen het meest ingrijpend was, namelijk het strafrecht. Door Montesquieu werd dan ook kritiek geuit op de strafrechtspraktijk van zijn dagen, die misstanden als klassenjustitie, rechterlijke almacht, willekeur en wreedheid had voortgebracht. Crimineel gedrag werd naar zijn mening niet voorkomen door de hardheid van de op te leggen straf, maar door de zekerheid dat er gestraft zou worden.
Deze verlichte ideeën inspireerden de Italiaanse jurist Cesare Bonesana, markies de Beccaria (1738-1794) tot het schrijven van zijn traktaat Dei delitti e delle pene (1764). Met deze verhandeling ‘over misdaden en straffen’ zou Beccaria de grondlegger worden van de Klassieke Richting in het strafrecht, een richting die streefde naar een strafrecht dat beantwoordde aan de menselijke ratio, dat derhalve redelijk was, omdat het was ontdaan van alle misstanden die het tot dan toe hadden gekenmerkt. Deze beweging kreeg overal in Europa aanhangers, die in de voetsporen van deze Italiaanse strafrechtshervormer een pleidooi hielden voor een ingrijpende herziening van het bestaande strafrecht en strafprocesrecht.
Een eerste vereiste waaraan een op redelijkheid gestoeld strafrecht volgens Beccaria en zijn medestanders moest voldoen, was dat het voor alle justitiabelen duidelijk behoorde te zijn waar zij aan toe waren. Om deze transparantie van strafrechtelijke voorschriften te bereiken, en daarmee het optreden van het justitieel apparaat voorspelbaar te maken, diende het strafrecht te worden neergelegd in een wetboek en diende de overheid aan dit geschreven recht te worden gebonden door middel van een legaliteitsbeginsel. Op deze manier werd tevens bereikt dat de strafrechtspleging voor eenieder gelijk was, omdat werd voorkomen dat de rechter bij de strafoplegging een al te grote vrijheid genoot. Het was de Duitse jurist Anselm von Feuerbach die in 1805 het legaliteitsbeginsel voor het strafrecht zou uitwerken tot de beroemde nulla poena-regel: nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali, ‘er is geen strafbaar feit en er is geen straf zonder een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling’.
Voor een redelijk strafrecht was echter meer nodig dan alleen duidelijke wettelijke strafbepalingen. De strafbepalingen die Beccaria voor ogen stonden, dienden zo min mogelijk wreedheden te bevatten, aangezien wreedheden in strijd waren met de menselijke natuur; zij waren in-humaan, on-menselijk. Het gebruik van de pijnbank achtte hij dan ook een ontoelaatbaar middel om bij een verdachte een bekentenis af te dwingen. Bij een dergelijk ‘pijnlijk verhoor’ ofwel ‘scherpe examinatie’ was men in feite reeds bezig iemand lijflijk te straffen terwijl diens schuld nog niet vaststond. Het pijnigen van verdachten was evenwel niet alleen vanuit een oogpunt van humaniteit irrationeel en dus ontoelaatbaar. De pijnbank als dwangmiddel om in een strafzaak tot een bekentenis te komen, was eveneens in strijd met de beoogde rationaliteit van het strafrecht omdat een afgedwongen bekentenis een bron van onjuiste informatie kon zijn. Een fysiek of mentaal zwak persoon was immers al gauw geneigd alle feiten te bekennen die hem werden tenlastegelegd, zelfs als hij deze niet had begaan, terwijl iemand met veel wilskracht en een sterk gestel in staat was om de pijnigingen te doorstaan ook al was hij schuldig.
Eenzelfde combinatie van humaniteit en doelmatigheid stond Beccaria voor ogen bij de ideeën die hij ontvouwde met betrekking tot het strafstelsel. De gangbare dood- en lijfstraffen achtte hij onmenselijk omdat zij onnodig wreed waren en het effect van de straf niet ongedaan gemaakt kon worden als achteraf kwam vast te staan dat deze straf ten onrechte was opgelegd. Bovendien ging er van deze harde straffen te weinig afschrikwekkende werking uit. In navolging van Montesquieu was Beccaria van mening dat potentiële kwaaddoeners niet werden weerhouden van het plegen van misdrijven door de hardheid van een op te leggen straf, maar wel door de zekerheid dat er een straf zou worden opgelegd. De straf bij uitstek waarmee crimineel gedrag moest worden bedreigd, was gevangenisstraf. Van deze straf ging volgens Beccaria – verlicht criminalist als hij was – de grootste preventieve werking uit, omdat aan wetsovertreders datgene werd ontnomen wat hen het dierbaarst was, namelijk hun vrijheid. Deze straf zou ingezetenen die geneigd waren tot misdadig gedrag, rationele mensen als zij waren, zeker doen inzien dat zij beter op het rechte pad konden blijven. En tot dit inzicht zou ook degene komen die toch van dit pad was afgedwaald en daarvan nu de consequenties moest ondervinden. In gevangenschap kon hij immers overdenken wat hij had gedaan, en omdat ook hij een rationeel wezen was, zou hij tot de conclusie komen dat misdaad niet loonde omdat de prijs die daarvoor moest worden betaald te hoog was.
In de negentiende eeuw zouden deze en andere hervormingsvoorstellen van Beccaria en de zijnen hun praktische uitwerking krijgen in het strafrecht van de meeste Europese landen. Er werden wetboeken van strafrecht vervaardigd, de pijnbank werd afgeschaft, dood- en lijfstraffen werden teruggedrongen, gevangenisstraffen geïntroduceerd. In diezelfde eeuw zouden evenwel ook de tekortkomingen van het klassieke strafrecht aan het daglicht komen. In dit strafrecht werd er namelijk weinig rekening gehouden met de drijfveren die aan iemands crimineel gedrag ten grondslag lagen en met de omstandigheden waarin deze persoon op dat moment verkeerde. Voor de aanhangers van de Klassieke Richting was de pleger van een misdrijf eerst en vooral een rationeel wezen die bij zijn volle verstand zijn misstap had begaan. Een eenzijdige hantering van het gelijkheidsbeginsel – één van de streefdoelen van de verlichte denkers – bracht bovendien met zich mee dat alle wetsovertreders zoveel mogelijk een gelijke behandeling ten deel moest vallen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw zou dit klassiek daadstrafrecht echter worden verfijnd tot een daderstrafrecht. Vertegenwoordigers van een nieuwe stroming, de Nieuwe of Moderne Richting, trachtten de oorzaken te achterhalen van crimineel gedrag en wilden bij de strafoplegging zoveel mogelijk rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van degene die een delict had gepleegd. Ook de mogelijkheden van deze persoon om zich te verbeteren, zodat hij na het uitdienen van zijn straftijd met succes in de samenleving kon terugkeren, diende men bij diens bestraffing in overweging te nemen.
Deze aandacht voor de individuele pleger van een strafbaar feit had verstrekkende gevolgen: een gedifferentieerd gevangenisstelsel deed zijn intrede, de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling; penitentiaire programma’s werden opgezet, taakstraffen geïntroduceerd. Deze hervormingen mondden uiteindelijk uit in een strafrechtssysteem dat past in het concept van de moderne rechtsstaat omdat het transparant is, de ingezetenen zekerheid biedt, gelijkheid maar ook individualiteit, eenvormigheid maar ook differentiatie, en zeker ook medemenselijkheid. Aan de basis van dit rechtsstatelijke strafrecht staat Cesare Bonesana, markies de Beccaria.
Reacties