Obama’s constitutie
Voor wie het nog niet was opgevallen: deze maand verscheen het eerste deel van de biografie van Barack Obama, President van de VS van januari 2009 tot januari 2017. Het boek omvat vooral de eerste termijn van dat presidentschap. Obama doceerde een heel aantal jaren constitutional law aan de rechtenfaculteit van de University of Chicago. Je zou dus kunnen denken dat wat dat betreft hij een van de best geïnformeerde presidenten van de laatste decennia was. Desondanks was de constitutionele kritiek op zijn handelen als President niet mals. Het debat daarover ga ik hier niet herhalen. Interessanter vind ik wat zijn biografie zou kunnen leren over zijn visie op waar een grondwet toe dient: wat voor soort grondwet hebben we nodig om het politieke domein tot redelijkheid aan te zetten? Een nogal actuele vraag veroorloof ik me denken.
Wie het lemma ‘Constitution’ erop na slaat, treft in de index van de biografie er geen enkele verwijzing naar aan. De Amerikaanse Grondwet wordt natuurlijk wel opgevoerd in het betoog. Van de biograaf moeten we niet verwachten dat hij zijn eigen proces gaat voeren qua constitutionele zuiverheid. Wel schetst hij een aantal van de constitutionele uitdagingen en dillema’s waarmee hij werd geconfronteerd: het gaat dan over het vertragen van politieke besluitvorming via het zogenoemde filibustering in met name de Senaat, over de ruimte die Supreme Court Justices hebben bij het interpreteren van de Grondwet (de politieke kleur doet ertoe!), Guantanamo Bay en het lot van de gevangen aldaar, over de benoeming van mensen uit de LGBTQ-gemeenschap in het leger, etc. Het is soms fascinerende lectuur.
Los van deze concrete onderwerpen heeft deze biografie voor de staatkundig en constitutioneel geïnteresseerde medemens het nodige aan reflexwerking te bieden. Obama toont zich enerzijds in alle opzichten wat ik maar een realistische idealist noem: iemand die weet dat het politieke domein nu eenmaal stroperig is en ook anderszins niet noodzakelijk het beste in de mens boven haalt. Anderzijds beseft hij maar al te goed dat we als samenleving alleen maar verder kunnen komen als er de bereidheid is om compromissen te sluiten (voor mij een van de belangrijkste kenmerken van volwassen politiek handelen). De compromisbereidheid lijkt in zijn persoonlijke constitutie te zitten. En juist dat is zijn grote frustratie, want een van de constanten in dit boek is een betoog over extreem gepolariseerde politieke verhoudingen, van teleurstelling over een staatkundig bestel dat op geen enkele manier daaraan kan verhelpen, of dat minstens de scherpe kantjes van de politieke strijd zou kunnen vijlen. Sterker nog, zeker wat het politieke staatsrecht betreft,dat zijn de regels met betrekking tot de functies van, en de verhoudingen tussen, de hoogste politieke instellingen, maakt de Amerikaanse Grondwet wat dit aangaat niet alleen geen verschil, maar lijkt zelfs tegen te werken. Want een President wiens politieke kleur niet de meerderheid heeft in met name de Senaat, staat machteloos. Het al genoemde filibustering noemt hij “the most chronic political headache of my presidency”. Het marktprincipe – the winner takes all! – wordt dan de bedgenoot van de democratie. Een dergelijke ‘commerciële’ democratie, inclusief het daarbij horende korte termijn denken (snelle winst), lijkt in ieder geval nog maar weinig te melden te hebben over wat mensen bij elkaar kan brengen. Over wat hen weet te scheiden des te meer. Obama is er niet mild over.
Terug naar mijn vraag:welke grondwet en welk staatkundig bestel hebben we dan wel nodig om het politieke domein tot redelijkheid aan te zetten? De vraag stellen is het antwoord geven: een dat wel op redelijkheid stuurt.En dat brengt me bij ons eigen bestel. Tom-Jan Meeus, voormalig correspondent in de VS voor NRC, en op dit moment wat mij betreft een van de scherpzinnigste politieke commentatoren van ons land, erkende in zijn Witteveen-lezing in 2018 dat er op het Nederlandse staatkundig-constitutionele bestel, met zijn middenpartijen en consensus bevorderende dynamiek, best wel kritiek mogelijk is. “Dehouding [van de middenpartijen] is te bestuurlijk en te weinig politiek, waardoor het de politiek ontbreekt aan een waardenstrijd en deze partijen terecht aanhang verliezen aan nieuwkomers die zich op de flanken nestelen. Bovendien sluiten de middenpartijen te vaak gedetailleerde, dichtgetimmerde regeerakkoorden waardoor het parlement buitenspel komt te staan.” Juist daaraan verhelpen was denk ik ook de essentie van de aanbevelingen van de Staatscommissie parlementair stelsel.
Maar hij zei ook dat hijzelf al jaren geleden – dat waren de beginjaren van Obama! – met eigen ogen had gezien hoe de hyperpolarisatie in de Verenigde Staten leidde tot verlamming van het bestuur. Het tweepartijenstelsel, zoals dat ook in het Verenigd Koninkrijk aan de orde is, zet een bonus op het uitvergroten van tegenstellingen. “Omdat er maar twee partijen zijn die strijden om de macht, staan die partijen ook lijnrecht tegenover elkaar. In de Verenigde Staten overwoekert deze polarisatie het democratisch besef, en komt de winnende partij niet aan besturen toe omdat zij daarin gedwarsboomd wordt door de andere partij.”
Of we aan deze zijde van de Atlantische oceaan zoveel minder gepolariseerd zijn weet ik niet. Maar laten we ons niet te snel op de borst kloppen: Berlusconi’s politieke hoogdagen dateren al van begin jaren negentig. Was die qua politieke maturiteit zo’n verschil met de huidige President van de VS? Maar toch, in de VS dobbelt men momenteel, aldus ook Meeus, met de democratie. En dan denk ik: laten we ons eigen parlementair bestel, met al het gepolder waartoe het dwingt, toch nog maar wat koesteren. Gouvernement modéré noemde Montesquieu het.Van mij hoeft het Huis van Thorbecke niet op de schop.
Reacties