Quo vadis Hongarije?
De dagen na de Hongaarse verkiezingen van 3 april 2022 zijn veel Hongaren bezig wakker te worden uit een slechte droom en antwoord te vinden op de vraag: hoe konden Viktor Orbán en zijn partij Fidesz voor de vierde keer op rij de verkiezingen winnen met een “supermeerderheid”?
Nota bene: Fidesz heeft zijn beste verkiezingsresultaat in de afgelopen 12 jaar geboekt: 135 van de 199 zetels in het Hongaarse parlement. Dat zijn 2 zetels meer dan in de periode 2018-2022 toen Orbáns partij ook een twee-derde meerderheid had en zonder enige weerstand van de oppositie belangrijke wetten, beleidsregels en wijzigingen van het Grondwet kon doorvoeren.
De verenigde oppositie, de coalitie van zes verschillende partijen die tot doel had een einde te maken aan de regeringsperiode van 12 jaar van Orbán, heeft geprobeerd om lessen te trekken uit de verkiezingen van 2018. Ze werkte door het hele land samen onder de leiding van Péter Márki-Zay, burgemeester van Hódmezővásárhely, een stad in het Zuidoosten van het land. In een speciale ronde van voorverkiezingen werd deze politieke outsider Márki-Zay gekozen tot kandidaat van de verenigde oppositie.
De voorspellingen waren tot de laatste minuut onzeker en opiniepeilingen wezen op een nek-aan-nek race tussen de regerende Fidesz en de oppositie, met een waarschijnlijke overwinning van Fidesz. Het eindresultaat heeft zowel de oppositie als de regerende Fidesz-partij en zelfs Viktor Orbán verrast.
Wat heeft zich voor en tijdens de verkiezingsdag afgespeeld in Hongarije? Welke ontwikkelingen hebben geleid tot de enorme overwinning voor Fidesz en het enorme verlies van de oppositie, dat met slechts 56 van de 199 zetels in het nieuwe Hongaars parlement komt?
Na de eerste twee dagen komen feiten en meningen, specifieke gegevens over wie heeft gestemd en hoe, naar voren die een complex beeld schetsen van wat zich de afgelopen jaren en de afgelopen maand heeft afgespeeld onder de Hongaarse bevolking.
Allereerst moet benadrukt worden, dat het speelveld in de aanloop tot de verkiezingen afgelopen zondag in hoge mate ongelijk was. Dat heeft de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), die een verkiezingswaarnemingsmissie naar Hongarije stuurde, na de verkiezingen in haar rapport bevestigd: “een speelveld dat sterk in het voordeel van de regeringspartij was”. Dat ongelijke speelveld is voornamelijk te wijten aan de grote verschillen in juridische regels over het kiesstelsel, beschikbare financiële middelen en een zeer ongelijke toegang tot de media van de regering en de oppositie. Het kiesstelsel is in 2012 hervormd door nieuwe grenzen te tekenen van kiesdistricten (zgn. gerry-manderen). Daarmee kon Orbán met minder dan helft van de stemmen een twee derde meerderheid winnen in het Hongaarse parlement. De oppositie had dus ten minste 4-5 % meer stemmen nodig om te kunnen concurreren. Bovendien mogen Hongaarse minderheden in de buurlanden meestemmen als ze de Hongaarse nationaliteit hebben. In 2010 was een van de eerste maatregelen van Orbán het geven van de dubbele nationaliteit en het stemrecht aan leden van de Hongaarse minderheden in de buurlanden (Roemenië, Slowakije). Voor Hongaren die naar andere landen zijn vertrokken de afgelopen jaren, zoals Duitsland, VK of Nederland, is het juist moeilijker gemaakt om te stemmen. Soms zijn mensen urenlang zo niet dagenlang onderweg naar het stemlokaal. Afgelopen zondag liet de uitval van het gehele treinverkeer in Nederland zien dat dat stemmen kan kosten (vaak voor de oppositie).
De partij van Orbán heeft volgens onafhankelijke onderzoeksinstituten acht keer meer financiële middelen (belastinggeld van Hongaarse burgers) tot haar beschikking gehad voor de verkiezingscampagne dan de oppositie. Ook heeft ze andere economische middelen gebruikt zoals het kunstmatig laaghouden van energieprijzen, een tactiek die ze zowel in 2014 en 2018 voor de verkiezingen hebben gebruikt. Een maand voor de verkiezingen heeft de regering allerlei sociale maatregelen ingevoerd, zoals grootschalige gezinssubsidies, kortingen op inkomstenbelasting voor families met kinderen, een 13de maand pensioen, een verhoging van het minimumloon en het kunstmatig laag houden van verschillende basisvoedselprijzen.
De ongelijkheid in het medialandschap is het meest opvallend. De politieke controle over de publieke media is ingevoerd door een nieuwe mediawet in 2011 en later bestendigd door verschillende fusies en overnames door aan de regering geallieerde zakenmannen, zoals de overname in 2018 van 476 media outlets in een stichting. Deze overname is gedaan zonder één enkel onderzoek door de Hongaarse mededingingsautoriteit, die immers bevoegd is fusies goed te keuren.
Traditionele media, zoals televisie, radio en (lokale) kranten zijn bijna volledig in handen van de regeringspartij of van daaraan gelieerde zakenlieden. De media functioneren als propagandakanaal van de regering met bijhorende complottheorieën over de oorlog, rechtvaardiging van de Russische aanval in Oekraïne, en zelfs de bewering dat Oekraïne zichzelf bombardeert. Kritiek op de regering is dus uitgesloten in de media. De oppositie kreeg in totaal 5 minuten in de hele verkiezingscampagne om haar standpunten toe te lichten. De traditionele media, en in toenemende mate ook sociale media, worden gebruikt om de oppositie zwart te maken. In de laatste weken voor de verkiezingen is het de media gelukt de oppositie als voorstanders van oorlog af te schilderen. De publieke omroep creëert een volledige informatiebubbel waar voornamelijk inwoners van het platteland in belanden zonder ooit alternatieve geluiden te horen. Op zondag is duidelijk geworden dat sommige van deze kiezers eigenlijk nog nooit van de oppositie hadden gehoord. Ze kenden amper hun gezichten of hun standpunten. Iets wat fataal bleek te zijn voor de oppositie.
Ondanks deze belangrijke verschillen, kan de ruime verkiezingsoverwinning van Fidesz niet alleen verklaard worden door het ongelijke speelveld of zelfs door het vermoeden van fraude. De vaststelling dat Viktor Orbán en zijn regering echt populair zijn onder de Hongaarse bevolking, vooral op het platteland, moet daarentegen met een korrel zout genomen worden.
Orbáns politiek van traditioneel-christelijke waarden en bijvoorbeeld zijn belastingvoordelen voor families en de door hem verhoogde pensioenen zijn zeker populair onder de Hongaren en vooral op het platteland, maar deze economische maatregelen bevoordelen slechts een klein segment van de Hongaarse maatschappij: de (hoge) middenklasse.
Wat echter een belangrijke rol heeft gespeeld in de uiteindelijke uitslag, is dat Orbán de verkiezingen als een keuze tussen vrede, vertegenwoordigd door zijn partij, en oorlog (de oppositie) heeft voorgesteld. In de afgelopen maand heeft Orbán zich gepresenteerd als de vertegenwoordiger van stabiliteit, vrede en veiligheid en hij heeft de oppositie beklad met de tegenovergestelde waarden. Deze voorstelling van zaken is onwaar. De oppositie is juist voorstander van de EU; Orbán daarentegen heeft al jaren goede relaties met Poetin. Het is cynisch hoe deze relatie met Poetin wordt verkocht als een manier om vrede te waarborgen. Door de grip van de regering op de media zijn er geen nieuwsberichten geweest over de wreedheid van de oorlog, over Orbán’s hechte banden met Poetin, en over de waarden waar de oppositie daadwerkelijk voor staat.
Wat in Nederland begrepen moet worden is dat veel Hongaren, vooral op het platteland, leven met de dagelijkse zorgen van wat een commentator noemde “veiligheid, voedsel en benzine”. Problemen van democratie, rechtsstaat, de relatie met de EU of excessieve corruptie zijn complexe vraagstukken die ze niet kennen, niet begrijpen en niet als belangrijk ervaren.
Nog belangrijker is dat het de oppositie, met zeer verschillende partijen, niet gelukt is om met een vergelijkbaar relevante, eenvoudige en eenduidige boodschap deze mensen aan te spreken en hen als kiezers te mobiliseren. De economische, ideologische en sociale verdeeldheid van de Hongaarse bevolking is diep – en catastrofaal. De nieuwe regering van Orbán zal hier ook mee om moeten gaan, en dat in een land dat economisch een zeer moeilijke periode tegenmoet gaat, en waar de kunstmatige prijzen niet zijn vol te houden, hoge inflatie onvermijdelijk is en reserves zijn opgemaakt om kiezers te winnen. Het uitblijven van EU-gelden zal pijnlijk voelbaar zijn voor de hele bevolking. Orbáns omstreden houding ten opzichte van de oorlog in Oekraïne en zijn vijandige opstelling tegenover de EU zullen hem en zijn land internationaal isoleren, ook ten opzichte van de ‘Visegrád 4’, zijn traditionele bondgenoten Polen, Tsjechië en Slowakije.
Reacties