Terug naar overzicht

Rechtbank Amsterdam weigert Poolse verdachte over te leveren: precedent of uniek besluit?


De kogel is door de kerk. De rechtbank Amsterdam heeft besloten af te zien van overlevering van een Poolse drugsverdachte in verband met een reëel gevaar op schending van zijn recht op een eerlijk proces. Deze uitkomst strookt met de verwachting die wij reeds voorzichtig uitspraken nadat het Hof van Justitie van de EU vlak voor de kerst besliste dat de systematische of fundamentele gebreken ten aanzien van de Poolse rechterlijke macht niet automatisch kunnen leiden tot weigering van Poolse overleveringsbevelen. De rechtbank Amsterdam had daar een prejudiciële vraag over gesteld in zowel de onderhavige zaak betreffende vervolgingsoverlevering als in een zaak waarin overlevering was gevraagd met het oog op de tenuitvoerlegging van een in 2019 door de Poolse rechter opgelegde vrijheidsstraf. Met zijn uitspraak bevestigde het Hof het toetsingsschema zoals ontwikkeld in de zaak LM: om te komen tot de beslissing dat van overlevering naar Polen moet worden afgezien is de vaststelling dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aldaar nog niet voldoende. Er moet namelijk ook zijn vastgesteld dat in het concrete geval een reëel gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces bestaat.

De rechtbank Amsterdam was dus gehouden om in beide overleveringsprocedures alsnog een concrete toets uit te voeren. Volgens het toetsingsschema van het Hof dient er bij die concrete toets vooral aandacht uit te gaan naar de persoonlijke situatie van de opgeëiste verdachte of veroordeelde, de aard van het aan het Europees aanhoudingsbevel (EAB) ten grondslag liggende strafbare feit en de feitelijke context waarin het EAB werd uitgevaardigd. Daarnaast dient de rechter die het EAB uitvoert rekening te houden met de door de uitvaardigende lidstaat verstrekte inlichtingen. In de zaak waarin overlevering was verzocht ten behoeve van straftenuitvoerlegging, leidde die individuele toets er op 27 januari jl. toe dat overlevering toch doorgang kon vinden. Informatie over de persoonlijke situatie van de veroordeelde Pool ontbrak (bovendien had hij blijkbaar aangegeven zo snel mogelijk naar Polen te willen), er waren geen aanwijzingen dat in de Poolse strafprocedure schendingen hadden plaatsgevonden van het recht op een eerlijk proces en veroordeelde had dat in de overleveringsprocedure ook niet aangevoerd (r.o. 5.4.4). Overlevering werd toegestaan.

Hoe anders heeft de individuele toets uitgepakt in de overleveringsprocedure jegens de Poolse verdachte die nog een strafproces te wachten zou staan na eventuele overlevering door Nederland. In zijn geval resulteert de ‘concrete en nauwkeurige verificatie’ van de rechtbank erin dat van overlevering naar Polen is afgezien en dat de verdachte per direct op vrije voeten is gesteld.

Wij identificeerden een drietal – met elkaar samenhangende – redenen die aan die beslissing ten grondslag liggen. Ten eerste constateert de rechtbank dat Polen in 2020 langs maar liefst drie wegen (waaronder tucht- en benoemingsprocedures) mogelijkheden voor zowel de uitvoerende als de wetgevende macht zijn bewerkstelligd om invloed uit te oefenen op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht – én dat die mogelijkheden in de praktijk daadwerkelijk worden gebruikt (blijkens onder meer de vervolging van maar liefst 14 Krakowse rechters). De rechtbank oordeelt dat dit een ‘onmiskenbaar “chilling effect” op Poolse rechters’ heeft en dus ook ‘op het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de zaak tegen de opgeëiste persoon’ (r.o. 5.3.5-5.3.6). De rechtbank wijst er, ten tweede, op dat twee rechters van de rechtbank die – blijkens door Polen verstrekte inlichtingen – de zaak van verdachte zal gaan behandelen zelf onderwerp zijn (geweest) van een tuchtprocedure (r.o. 5.3.7). Ten derde neemt de rechtbank in aanmerking dat de brede aandacht van politiek, media en (deels tot de uitvoerende macht behorende) autoriteiten in Polen – soms met vermelding van de naam van verdachte en de aard van de feiten waarvan hij wordt verdacht – erin hebben geresulteerd dat de betrokken verdachte geen ‘willekeurige Poolse verdachte’ meer is. De rechtbank ziet daarin een gevaar dat het chilling effect ‘concreet’ zal ‘doorwerken’ in de strafprocedure tegen hem (r.o. 5.3.8).

De rechtbank Amsterdam heeft zich met deze beslissing werkelijk een dappere overleveringsrechter betoond en het belang van deze uitspraak dient niet te worden onderschat. Vanuit mensenrechtelijk perspectief is de uitspraak absoluut een belangrijk signaal dat noch door de Poolse politiek en samenleving noch door de Brusselse politiek kan worden genegeerd. Maar laten we het belang van de uitspraak evenmin overschatten. Weliswaar heeft de individuele toets tot weigering geleid, in de argumentatie van de rechtbank vormt de brede belangstelling voor de onderhavige zaak vanuit Poolse politiek en media een belangrijke factor. Die belangstelling is ontstaan nadat de rechtbank Amsterdam er voor koos om precies in deze zaak alsmede in de al gememoreerde zaak betreffende executieoverlevering prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU én alle overige aanhangige Poolse EAB’s voorlopig op te schorten. Juist door die brede belangstelling bevindt de opgeëiste persoon uit de onderhavige zaak zich in een unieke situatie die zich naar onze indruk niet snel opnieuw zal voordoen. Immers, is het niet min of meer toevallig dat het zijn zaak is geweest die heeft geleid tot het stellen van prejudiciële vragen en het opschorten van andere Poolse overleveringsbevelen? Het valt dus echt nog te bezien of en hoe frequent de uitvoering van aanhangige en toekomstige Poolse vervolgings-EAB’s zal worden geweigerd door de rechtbank Amsterdam – en tevens in hoeverre soortgelijke beslissingen zullen volgen in andere lidstaten.

Intussen is de kwestie niet enkel om mensenrechtelijke redenen van groot belang. Eerder wezen wij op het risico van straffeloosheid dat door veelvuldige weigering van Poolse EAB’s zou kunnen ontstaan, zelfs als dat zich enkel bij vervolgings-EAB’s zou verwezenlijken. Het doet des te sterker hopen op een omwenteling ten goede in Polen.

Over de auteurs

Jannemieke Ouwerkerk

Jannemieke Ouwerkerk is hoogleraar Europees strafrecht en Elise Filius is PhD Researcher. De auteurs zijn beiden verbonden aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden

Reacties

Andere blogs van Jannemieke Ouwerkerk
De Poolse rechtsstaat en het Europees aanhoudingsbevel: wie is/zijn er nu aan zet?
Open brief tegen antisemitisme, racisme en discriminatie en het bagatelliseren of normaliseren daarvan
Ook voor het Europees openbaar ministerie geldt de rechtsstaat