Terug naar overzicht

Sociale cohesie


Na een periode waarin het beleid tekorten in maatschappelijk participatie vooral wilde beantwoorden met het stimuleren – of afdwingen – van het verwerven van inkomen uit arbeid, staat sociale cohesie weer op de agenda. Dat is een verandering ten goede, zeker ook gelet op het wijdverbreide wantrouwen jegens politiek en bestuur. Want hoe wenselijk het ook is dat mensen werk vinden en verrichten, voor degenen die met de beste wil niet aan werk kunnen komen of het niet aankunnen (door het economisch getij, een maatschappelijke achterstandspositie of een beperking) is het nogal confronterend wanneer dan slechts inkomenssteun resteert.
Met de titel van het regeerakkoord van 2007 Samen werken, samen leven werd, in vereenvoudigde bewoordingen, met name op sociale cohesie gedoeld. Sociale samenhang was ook de naam van een van de ‘pijlers’, in feite de centrale pijler, van het beleid. De bewindslieden van Justitie noemden begin 2008 de versterking van de sociale cohesie als justitieel beleidsdoel, wat in de ogen van hardliners verrassend was, en lieten deze gedachte het jaar daarna uitwerken in het nog steeds (of weer?) actuele rapport Justitie = sociale cohesie. Hierin ging het niet alleen over de beschermende werking van wet en recht, maar ook over buurt, jeugd en veiligheid, en over migratie en integratie. Uit het denken in termen van sociale cohesie kwam ook het in die kabinetsperiode geïmplementeerde concept van veiligheidshuizen voort. Daarbij gaat het, kort gezegd, om lokale en regionale clearinghouses tussen verschillende instanties en diensten die betrokken zijn bij preventie van veelvoorkomende criminaliteit en recidive.
Sociale cohesie is met het regeerakkoord van het vorig jaar aangetreden kabinet terug op de beleidsagenda. Het politieke belang daarvan volgt uit het maatschappelijke belang. Mensen die verlatenheid of afwijzing ervaren – dat kunnen bijvoorbeeld, hoe onderling verschillend ook, vereenzaamde mensen in krimpregio’s, als tweederangsburgers behandelde migranten, of hopeloos werkzoekenden zijn – missen de sociale cohesie van een solidaire samenleving. Dit zijn even zovele tekortkomingen van een democratische rechtsstaat die zich ook sociale grondrechten aantrekt. In politieke discussies is hierop soms het gemakkelijke, maar gevaarlijke en in feite absoluut niet behulpzame antwoord, daarvan ‘anderen’, mensen die tot de ‘andere’ groep behoren, de schuld te geven. Een zinvol antwoord is daarentegen de sociale cohesie te ondersteunen met op oorzaken gericht beleid.
Hier manifesteert zich een belangrijk verschil in de manier van verwerkelijking van grondrechten. Klassieke vrijheidsrechten betreffende bijvoorbeeld meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging, of vereniging en vergadering, vergen vooral beschermende wettelijke regels, met precies omschreven gronden en grenzen voor eventuele beperkingen. Sociale grondrechten, die mensen bescherming bieden tegen gebreken en tekorten in hun primaire levensbehoeften, moeten veel meer zijn afgestemd op de concrete noden. Vandaar de grote rol daarin van decentrale instanties, zelfs in toenemende mate.
Dit soort beleid vereist aandacht en nabijheid tot de concrete levenssituaties. In veel gevallen, zoals zorg en huisvesting, is daarom de zorg hiervoor aan gemeenten opgedragen. Ook op andere terreinen, zoals opvang van asielzoekers en vluchtelingen, is de rol van gemeenten en regio’s wezenlijk zodra door of namens de minister of staatssecretaris van Justitie beslissingen over de status zijn genomen. Op het gebied van migratie en asiel kwam ik, in vroegere functies, vaak meer gevoel voor concrete noden tegen bij plaatselijke ambtsdragers dan in de door algemene beelden gedomineerde nationale politiek.

Dit maakt de komende gemeenteraadsverkiezingen van extra gewicht voor een herstel van een positief, hoopvol gevoel bij de politiek. Hoewel ook in plaatselijke situaties negatieve gevoelens de overhand kunnen krijgen, is meestal het besef dat we allemaal mensen zijn, op zoek naar een toekomst in vrede en rechtvaardigheid sterker. Een vitale democratische rechtsstaat moet het daarvan hebben.Deze column verscheen op 13 februari 2018 in SC, Wetten en regels verklaard.

Over de auteurs

Ernst Hirsch Ballin

Ernst M.H. Hirsch Ballin is emeritus universiteitshoogleraar en emeritus hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University

Reacties

Andere blogs van Ernst Hirsch Ballin
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel II): toekomstperspectieven
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel I): de kracht van het Statuut
Humaan constitutionalisme