Staatsrechtconferentie #12: Godsdienst, levensbeschouwing en burgerschap binnen het openbaar onderwijs
Staatsrechtconferentie 2023 workshop V: De staat van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het openbaar onderwijs.
Deze workshop maakt gebruik van een digitaal stemsysteem om te stemmen over twee stellingen. Deze blog heeft betrekking op de stelling ‘Openbaar onderwijs bestaat niet, dus het is geen probleem’.
De sectorwetten voor het primair en voortgezet onderwijs bepalen dat het openbaar onderwijs de taak heeft om bij te dragen aan de ontwikkeling van de leerlingen waarbij aandacht is voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving. Het is van belang dat een school voor openbaar onderwijs de betekenis van de verscheidenheid van deze waarden onderkent. Daarnaast wordt openbaar onderwijs gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing (artikel 46 Wet op het primair onderwijs en artikel 2.3 Wet voortgezet onderwijs 2020).
Bij de onderkenning van deze verscheidenheid en de eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing hoort ook dat op openbare scholen aan leerlingen de gelegenheid wordt geboden om binnen de schooltijden godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen. In artikel 50 en 51 van de Wet op het primair onderwijs en in artikel 2.35 Wet voortgezet onderwijs 2020 is voorzien in deze mogelijkheid. In het primair onderwijs komt het aanbod tot stand indien ouders van leerlingen gebruik wensen te maken van deze gelegenheid. Ouders moeten hierover zelfs via de schoolgids geïnformeerd worden. In het voortgezet onderwijs komen leerlingen in aanmerking voor dit onderwijs op aanvraag van kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken of door de Minister aan te wijzen genootschappen op geestelijke grondslag. Deze organisaties zijn tevens de zendende instanties van de leraren die dit onderwijs verzorgen.
Het bevoegd gezag van de betreffende openbare school heeft een rol in het waarborgen van de didactische kwaliteit van het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs door erop toe te zien dat de leraren bekwaam zijn en hun bekwaamheid onderhouden. De inhoud van het onderwijs wordt bepaald door de zendende instanties. Over het salaris van deze leraren wordt niet gesproken in de wet. Alhoewel het openbaar onderwijs niet verplicht is om te voorzien in de bekostiging van dit onderwijs en daarmee de leraren te bezoldigen zijn er gemeenten die bereid zijn geweest om subsidie te verstrekken al dan niet aan de zendende instanties. De gemeente Hilvarenbeek is daar een van. De subsidie werd verstrekt aan het bevoegd gezag van de openbare school. Aan de verstrekte subsidie verbond de gemeente een voorwaarde, namelijk ‘dat voor elke groep ten minste één kunstdiscipline aan bod dient te komen en dat in alle groepen een programma voor levensbeschouwelijke vorming dient te worden aangeboden’. Het bevoegd gezag maakte bezwaar tegen deze voorwaarde en stelde dat deze in strijd was met artikel 50 en 51 van de Wet op het primair onderwijs omdat de inhoud en de vorm van het godsdienst en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs niet tot zijn bevoegdheid behoorde. Het bevoegd gezag van een openbare school heeft slechts de bevoegdheid om de leerlingen in de gelegenheid te stellen dit onderwijs te ontvangen. Weigering van deze voorwaarde zou voor het bevoegd gezag inhouden dat de volledige subsidie – die ook betrekking had op andere activiteiten – zou komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bij de besluitvorming onvoldoende rekening had gehouden met de bedoeling van de wetgever, namelijk dat openbare scholen zich niet mengen in godsdienstige en levensbeschouwelijke aangelegenheden. Kortom, de gemeente mocht bij het verstrekken geen voorwaarden ten aanzien van de inhoud en de vorm van het onderwijs stellen aan het bevoegd gezag van de openbare school (ECLI:NL:RBBRE:2000:AA8477).
Het is inmiddels ruim een eeuw geleden dat de wetgever het van belang achtte om godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs in het openbaar onderwijs mogelijk te maken. Sinds een aantal jaren en bijna een eeuw later heeft de rijksoverheid landelijke subsidie beschikbaar gesteld voor het faciliteren van het geven en verzorgen van het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs in het primair onderwijs. Mede door middel van deze subsidie bieden steeds meer openbare scholen godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan.
De landelijke subsidie en daarmee de vergroting van het aanbod ten aanzien van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is niet de enige ontwikkeling die van toepassing is op het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs binnen het openbaar onderwijs. De taak om toe te zien op de bekwaamheid van de leraren is nog geen decennium oud. Deze ontwikkelingen staan niet op zichzelf. Zij passen namelijk binnen de ontwikkeling van het openbaar onderwijs door de jaren heen van ‘passief-neutraal’ naar ‘actief-pluriform’. Waar onder ‘eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing’ aanvankelijk werd verstaan het aannemen van een neutrale houding, kwam richting de 21e eeuw de actieve pluriformiteit in beeld.
Een andere ontwikkeling waarmee godsdienst en levensbeschouwing als gevolg van de veranderende houding meer aandacht krijgt is het burgerschapsonderwijs. Zowel het openbaar onderwijs als het bijzonder onderwijs hebben van de wetgever dezelfde opdracht gekregen. Van beiden wordt verwacht dat zij onderwijs verzorgen dat zich herkenbaar richt op onder andere het bijbrengen van kennis over en respect voor onder meer godsdienst en levensovertuiging. Op de uitvoering van deze opdracht houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht en beoordeelt of de onderwijsaanbieder in voldoende mate burgerschapsonderwijs biedt dan wel zal bieden. Er wordt namelijk niet alleen achteraf getoetst maar ook vooraf in de behandeling van de aanvraag voor bekostiging van een nieuwe school.
De wijzigingen van bepalingen ten aanzien van het burgerschapsonderwijs in 2021 vielen samen met de wijziging van de wetgeving voor oprichting van nieuwe scholen (Wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen). De initiatiefnemers moesten niet alleen in de aanvraag, maar ook tijdens een gesprek met de inspecteurs, toelichten hoe zij het burgerschapsonderwijs wensten vorm te geven. Over een aantal aanvragen adviseerde de Inspectie van het Onderwijs negatief over de wijze waarop de initiatiefnemers het aanbod hierover hadden omschreven, als gevolg waarvan de Minister van Onderwijs in 2022 de aanvragen afwees. Een van die aanvragen had betrekking op de oprichting van een openbare school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Kerkrade. Alhoewel de burgerschapsopdracht eerder ook gelijk was, was dit de eerste keer dat er voor een (toekomstige) openbare school werd geoordeeld dat er onvoldoende was gedaan op het gebied van burgerschapsonderwijs.
De ontwikkelingen wat betreft burgerschapsonderwijs en het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs doen de vraag rijzen of de actieve pluriformiteit niet ten koste gaat van het karakter van het openbaar onderwijs. Het openbaar onderwijs begint immers steeds meer op het bijzonder onderwijs te lijken.
Reacties