Terug naar overzicht

Veiligheid terug in onze grondwet


Het is de zomer van terroriseren en geterroriseerd worden. Nieuwe terrorismedreigingen doemen op (Al-Qaeda, Jemen), maar ook de terrorismebestrijders zelf worden als bedreiging gezien (PRISM). Kamervragen te over, maar het is weinig diepgaand wat deze aan nieuwe inzichten opleveren. Dat is niet verrassend, want zo is het de laatste jaren steeds gegaan.

De kampen zijn simpel: ben je voor meer veiligheid en heb je niets te verbergen, of zie je een Big Brotheroverheid opdoemen en overheerst de angst voor verlies van autonomie en burgerrechten? De meerderheid van de bevolking lijkt nog steeds in het eerste kamp te zitten. De Telegraaf schreeuwt moord en brand als de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding eerst rustig afwacht alvorens alarm te slaan naar aanleiding van de Amerikaanse waarschuwingen over Jemen.

In het tweede kamp staan organisaties als Bits of Freedom, partijen als D66 en GroenLinks, veel wetenschappers en activisten die pal staan voor de burgerrechten en privacy. Deze scheidslijn is overigens interessant. Hij loopt niet tussen ‘links’ of ‘rechts’ maar snijdt daar dwars doorheen. Kijk maar naar het debat over PRISM in de Verenigde Staten waar rechtse conservatieven, liberale democraten en oudgedienden uit alle partijen zich verenigden in een lobby voor inperking van de bevoegdheden van de NSA (en dat nipt verloren).

Vanwege die patstelling is het goed om de zaak anders, bovenpartijdig te benaderen. Zou het niet een idee zijn om veiligheid weer in de Grondwet op te nemen? En dan niet op de simplistische manier zoals de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Friedrich het voorstelde, om met een Supergrundrecht Sicherheit eenzijdig als overheid allerlei andere grondrechten buitenspel te kunnen zetten. Nee, het zou een passage moeten zijn waarin het idee van veiligheid als sociaal contract moet worden afgestoft, dus als een tweezijdige overeenkomst. Het gaat hier immers om zowel een klassiek grondrecht (de burger moet worden beschermd tegen overijverige overheden en marktpartijen) als om een sociaal grondrecht (de overheid moet de veiligheid collectief juist bevorderen). Juist in de combi zit de angel.

In het Nederlands is veiligheid een breed begrip. Het heeft betrekking op terroristische aanslagen en andere moedwillige aantastingen van de veiligheid (Engels: security), maar het verwijst ook naar bedreigingen van de veiligheid die primair een natuurlijke of technologische oorzaak hebben (safety). En het omvat ook nog eens de veiligheid en integriteit van de persoonlijke levenssfeer (privacy). Hoewel het karakter van al deze veiligheidsvraagstukken verschilt, is de fundamentele vraag in alle gevallen of we – overheid, bedrijfsleven, burgers – het goede doen om schade te voorkomen, te beperken of af te dekken. Het omgaan met risico’s en onzekerheden vergt het maken van lastige afwegingen.

Om zo’n afweging te maken, is een kader nodig. Dat kader was er vroeger: tussen 1798 en 1983 stond een passage in de Grondwet, die luidde: ,,Het oogmerk der maatschappelijke vereeniging is beveiliging van persoon, leven, eer en goederen, en beschaaving van verstand en zeden” (Artikel 1). Ook in de Grondwet van 1815 keerde die bescherming van persoon en goederen terug als oogmerk van de nieuwe staat – een passage die in de Grondwet van 1848 werd herhaald. Veiligheid was sinds de Verlichting officieel de basis onder het sociale contract waarmee de centrale natiestaat grondwettelijk werd gevestigd. De metafoor van het ‘sociale contract’ hield in dat burgers aan gezag en geweldsmonopolie werden onderworpen en in ruil daarvoor bescherming van hun persoonlijke levenssfeer kregen.

In 1983 werd die veiligheidspassage geschrapt en kwam artikel 1, over discriminatie, waarmee vrijheid en gelijkheid de belangrijkste politieke waarden werden. Die waarden zijn een groot goed. Maar sinds de bepalingen over veiligheid verder in afzonderlijke artikelen werden weggestopt, is er geen duidelijk afwegingskader meer waarbinnen vrijheid en veiligheid weer met elkaar in een verband kunnen worden geplaatst. Er staat een voortdurende druk op autoriteiten en overheidsorganisaties om veiligheid, voorzorg en risico tot oogmerk van beleid en protocollen te maken. Terwijl tegelijk moet worden bezuinigd op de diensten die dat moeten doen.

Aan de andere kant worden vanuit het oogpunt van veiligheid ook allerlei maatregelen genomen die de vrijheidsgrondrechten en de gelijkheid ondergraven. Al die tegenstrijdigheden en verwarring verdienen een grondiger afweging.

Zeker als zich incidenten voordoen, wordt over veiligheid in absolute termen gesproken, terwijl tegelijk waarschuwingen klinken voor overhaaste en mogelijk disproportionele reacties. Daarom is het nodig om niet alleen actuele risicovraagstukken maar alle huidige en toekomstige veiligheidskwesties van een nieuw kader te voorzien. En dat toetsingskader kunnen we vinden in een sociaal contract waarbij veiligheid als bescherming van persoonlijke levenssfeer en integriteit (dus als individueel, klassiek grondrecht) in één adem met veiligheid als collectief belang worden genoemd. Zo’n sociaal contract is een prachtige metafoor, want het houdt immers een tweezijdige overeenkomst in. Met zo’n passage in de hand kan veiligheidsbeleid steeds aan dit aspect van tweezijdigheid en medezeggenschap getoetst worden.

Natuurlijk zijn er Europese richtlijnen, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en andere internationale bepalingen, maar een nationaal, constitutioneel ijkpunt kan als pijler onder de steeds terugkerende debatten over veiligheid versus vrijheid geen kwaad. Veiligheidsbeleid gaat nooit alleen over oorlogen, terroristische dreigingen of onpersoonlijke drone-aanvallen, maar over personen wier individuele vrijheid en lichamelijke integriteit beschermd moeten worden. Tegen invallen van andere personen, tegen natuurgeweld, tegen grote ongelukken, maar ook tegen al te drieste inbreuken van de overheid of marktpartijen in het leven van burgers.

Hier zou de publieke discussie over moeten gaan: hoe de tweezijdigheid van dit sociale contract gestalte moet krijgen, hoe de balans tussen preventie en reactie, tussen zelfregulering en voorzorgsmaatregelen, tussen directe interventies en toezicht op afstand eruit ziet. Een constitutionele opening naar een nieuw sociaal contract over veiligheid geeft iedereen houvast. Volksvertegenwoordigers zouden gesteund door wetenschappers en ambtenaren een fundamenteel debat moeten durven aangaan.

Met de ambitie van een nieuw veiligheidsartikel in de Grondwet kunnen we voorbij symboolpolitiek en gemakkelijke opwinding komen. Daarmee wordt de veiligheid pas echt gediend.
Deze bijdrage verscheen 13-08-2013 in het NRC Handelsblad

Over de auteurs

Beatrice de Graaf

Beatrice de Graaf is hoogleraar conflict en veiligheid aan de Universiteit van Leiden.

Marjolein van Asselt

Marjolein van Asselt is raadslid van de WRR en hoogleraar risk governance aan de Universiteit van Maastricht.

Reacties

Recente blogs
Wanneer gaat het kabinet eens de klimaatcrisis ‘ervaren’?
De Shell klimaatzaak: wel gewonnen, geen winst?
Bevordering van de internationale rechtsorde: hoe nu verder met artikel 90 Grondwet na de Amerikaanse verkiezingen?