Terug naar overzicht

Verzoek tot arrestatiebevelen ICC tegen Netanyahu, Gallant en drie Hamaskopstukken – overwinning van het recht?


Op 20 mei 2024 kondigde de aanklager van het International Criminal Court (ICC), Karim Khan, in een persbericht aan dat hij een verzoek heeft ingediend tot het uitvaardigen van arrestatiebevelen tegen drie Hamas kopstukken en de Israëlische premier, Netanyahu, en minister van defensie, Gallant (zie voetnoot). De aanklager vindt dat er voldoende bewijs is dat deze verdachten zich vanaf 7 oktober 2023, het begin van het lopende conflict in Gaza, schuldig hebben gemaakt aan meerdere oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid.

Deze aankondiging van een verzoek tot arrestatiebevelen is een spectaculaire ontwikkeling binnen het internationaal strafrecht en ook uiterst relevant voor het maatschappelijke debat over het conflict in Gaza, dat in toenemende mate polariseert en samenlevingen verdeelt.

In deze bijdrage ga ik in op een aantal aspecten van mogelijke arrestatiebevelen tegen de vijf verdachten, dit tegen de achtergrond van de overkoepelende vraag in hoeverre dit een overwinning van het recht is.

1. Grondslag en inhoud van het verzoek

Ik beperk me hier tot een aantal opmerkingen. Voor een iets uitgebreidere analyse van de rol en betekenis van het internationaal strafrecht voor het conflict in Gaza, verwijs ik naar een binnenkort te verschijnen publicatie van mijn hand in Ars Aequi (zie G.K. Sluiter, ‘Het conflict in Gaza – de rol en betekenis van het internationaal strafrecht’, AA 2024, afl. 6, p. 518-522 (AA20240518) – die ik overigens afrondde voordat de aanklager het verzoek tot arrestatiebevelen indiende.

De basis voor de beslissing om arrestatiebevelen te verzoeken ligt ten eerste in een uitspraak van het ICC uit 2021, waarin het stelt dat het rechtsmacht heeft over internationale misdrijven die vanaf 2014 gepleegd zijn of worden op Palestijns grondgebied, te weten de Gaza strook, de westelijke Jordaanoever en Oost Jeruzalem.

Vervolgens is in 2021 door de ICC aanklager, Khan, een formeel strafrechtelijk onderzoek gestart naar misdrijven die al eerder, met name in 2014, zouden zijn gepleegd. Dat strafrechtelijk onderzoek is na 7 oktober 2023 aanzienlijk geïntensiveerd, niet alleen op initiatief van de aanklager zelf, maar ook omdat in november 2023 meerdere staten bij het ICC aanvullend aangifte deden terzake het plegen van internationale misdrijven in Gaza.

Dat het strafrechtelijk onderzoek naar misdrijven in Gaza voortvarend is opgepakt blijkt wel uit het feit dat de vervolgingsbeslissing -in de vorm van een verzoek tot arrestatiebevelen- is genomen binnen acht maanden na uitbraak van het conflict; dat is voor het ICC bijzonder snel.

Op grond van art. 58 van het ICC Statuut kan een arrestatiebevel, als start van de vervolging, alleen worden uitgevaardigd als er gegronde redenen zijn te vermoeden dat de verdachte een misdrijf binnen de rechtsmacht van het ICC heeft gepleegd en als er gronden voor aanhouding zijn, zoals bijvoorbeeld vluchtgevaar.

In het persbericht van 20 mei 2024 besteedt de aanklager geen aandacht aan de gronden -die lijken vanzelfsprekend vervuld te zijn- maar legt wel uit waarom hij vindt dat er voldoende bewijs is en in welke strafrechtelijke verdenkingen dit bewijs resulteert.

Het persbericht bevat twee delen, ten eerste een overzicht van de verdenkingen tegen de Hamas kopstukken en ten tweede een verantwoording van de vervolgingsbeslissing ten aanzien van Netanyahu en Gallant. Ik richt me hier voornamelijk op het tweede gedeelte, omdat daar de meeste aandacht naar uitgaat en omdat over het bewijs en de strafbaarheid van het optreden van Hamas op 7 oktober 2023 nooit enige twijfel of serieuze discussie is geweest.

Een aantal zaken valt op in het gedeelte over Netanyahu en Gallant.

In de eerste plaats geeft de aanklager aan over een ruime hoeveelheid bewijs te beschikken met betrekking tot in Gaza gepleegde misdrijven, en dat daaruit blijkt dat Israël opzettelijk en systematisch de bevolking in Gaza toegang heeft ontnomen tot middelen die essentieel zijn voor hun overleving. De focus ligt, zo lijkt het op basis van het persbericht, vooralsnog meer op verhongering als oorlogsmisdrijf en afsnijden van drinkwater, elektriciteit en hulpverlening, dan op het bombarderen van de burgerbevolking. Maar de aanklager geeft aan dat er in het lopende onderzoek zeker aandacht is voor het op grote schaal bombarderen van burgers; voor zover dit al geen onderdeel is van het verzoek tot arrestatiebevelen, ligt het voor de hand dat de formele aanklacht hier later mee wordt uitgebreid.

De focus op verhongering als oorlogsmisdrijf -en de aanpalende misdrijven met betrekking tot afsnijden van primaire levensbehoeften- is zeer goed te verdedigen. Het is een onderdeel van het humanitair recht waar nog niet veel jurisprudentie over is, maar dat in een conflict verschrikkelijk leed kan veroorzaken. Vanuit de rechtswetenschap is er gelukkig steeds meer aandacht voor. Ik kan bijvoorbeeld het onlangs aan de EUR succesvol verdedigde proefschrift van Jolanda Andela van harte aanbevelen.

Strategisch gezien is het verstandig om op het afsnijden van eerste levensbehoeften de nadruk te leggen, aangezien hiervoor geen rechtvaardiging is en je niet terecht komt in een discussie over de noodzaak tot zelfverdediging voor Israël of over de vraag of uitgevoerde gevechtshandelingen, zoals bombardementen, al dan niet proportioneel zijn geweest. Ten onrechte hebben wat mij betreft diverse deskundigen de afgelopen maanden het leed van de bevolking in Gaza te veel afgemeten aan de noodzaak tot zelfverdediging en de vraagstukken van doelwitbepaling en proportionaliteit, soms suggererend dat het oordeel over rechtmatigheid van gevechtshandelingen primair ligt bij de Israëlische strijdkrachten en dat het niet past dat hier extern over wordt geoordeeld. Nog daargelaten dat dit onjuist is (zie mijn analyse in AA) is het goed dat de aanklager laat zien dat er buiten de vele bombardementen nog andere bijzonder ernstige strafbare feiten zijn gepleegd waarvoor enige rechtvaardiging wat mij betreft niet aan de orde is.

Ten tweede valt op dat de beschuldigingen van de aanklager jegens Netanyahu en Gallant leiden tot meerdere kwalificaties van zowel oorlogsmisdrijven als misdrijven tegen de menselijkheid:

  • Starvation of civilians as a method of warfare as a war crime contrary to article 8(2)(b)(xxv) of the Statute;
  • Wilfully causing great suffering, or serious injury to body or health contrary to article 8(2)(a)(iii), or cruel treatment as a war crime contrary to article 8(2)(c)(i);
  • Wilful killing contrary to article 8(2)(a)(i), or Murder as a war crime contrary to article 8(2)(c)(i);
  • Intentionally directing attacks against a civilian population as a war crime contrary to articles 8(2)(b)(i), or 8(2)(e)(i);
  • Extermination and/or murder contrary to articles 7(1)(b) and 7(1)(a), including in the context of deaths caused by starvation, as a crime against humanity;
  • Persecution as a crime against humanity contrary to article 7(1)(h);
  • Other inhumane acts as crimes against humanity contrary to article 7(1)(k)

Dit is een forse lijst aan bijzonder ernstige beschuldigingen waarover elke verdachte zich zorgen zou moeten maken; bovendien loopt het onderzoek nog en behoort uitbreiding met andere beschuldigingen tot de mogelijkheden.

Dat we de kwalificatie van diverse oorlogsmisdrijven zien, is niet verrassend, aangezien het gaat om handelingen in het kader van een gewapend conflict. Maar we zien ook de kwalificatie van diverse misdrijven tegen de menselijkheid, zoals uitroeiing, vervolging en andere onmenselijke handelingen.

Eenvoudig gezegd betekenen deze kwalificaties dat de aanklager uitgaat van het volgende. Er is -als contextueel element van misdrijven tegen de menselijkheid- in de eerste plaats sprake van een wijdverbreide of systematische aanval op de Palestijnse burgerbevolking; om dit te bewijzen kunnen diverse mensenrechtenschendingen gericht tegen de Palestijnen over een langere periode betrokken worden. Met de kwalificatie ‘vervolging’ (persecution) geeft de ICC-aanklager aan dat hij vindt dat opzettelijk de mensenrechten van de Palestijnen vanwege de identiteit van de groep ernstig worden geschonden. Gelet op de definitie van ‘uitroeiing’ (extermination) en gelet op de inhoud van het persbericht is de aanklager er verder van overtuigd dat Israël door middel van onder andere het beleid van ‘verhongering’ levensomstandigheden aan de Palestijnen oplegt die gericht zijn op vernietiging van een deel van die bevolking.

Met name die laatste beschuldiging, ‘uitroeiing’ doet de vraag rijzen waarom er volgens de aanklager -nog- geen sprake is van genocide op de Palestijnen. Het is een vraag die velen bezighoudt, zoals de demonstranten op universiteiten wereldwijd die claimen dat er in Gaza sprake is van genocide.

We kunnen op dit moment concluderen dat de aanklager van het ICC nog niet vindt dat er sprake is van genocide, anders zou hij dat wel in het verzoek tot arrestatiebevelen hebben opgenomen. Kennelijk vindt de aanklager dat het oogmerk van vernietiging van -een deel van- de Palestijnse bevolkingsgroep als zodanig op dit moment ontbreekt. Ook is het zo dat bij uitroeiing de vernietiging van een deel van de bevolking relatief klein mag zijn, terwijl bij genocide het ook bij gedeeltelijke vernietiging moet gaan om een aanzienlijk aantal slachtoffers. In dit verband is het tekenend dat de Hamas-kopstukken ook beschuldigd worden van uitroeiing als misdrijf tegen de menselijkheid, terwijl het deel van de bevolking waarop de vernietiging in dat geval gericht zou zijn aanzienlijk kleiner lijkt te zijn -zowel absoluut gezien als in verhouding tot de Israëlische bevolking als geheel- dan het aantal slachtoffers van in Gaza gepleegde uitroeiing.

Dit alles gezegd hebbende, het verwijt van uitroeiing als misdrijf tegen de menselijkheid -met daarin het element dat het handelen gericht moet zijn op vernietiging van een deel van de bevolking- komt wel dicht in de buurt van genocide.

Een laatste punt dat ik in deze paragraaf wil maken is dat het persbericht niet rept over de afwegingen die gemaakt zijn bij de keuze voor deze vijf verdachten. Voor degenen die het ICC volgen en die kennis hebben van het vervolgingsbeleid is dat ook niet nodig en is deze keuze weinig verrassend. Het ICC richt zich vooral op degenen die de grootste strafrechtelijke verantwoordelijkheid dragen, dus politieke en militaire leiders. Zij staan aan het hoofd van het gevoerde beleid en hen valt in alle opzichten het meest te verwijten. In strafrechtelijke zin vertaalt zich dat naar het verwijt van medeplegen (als onderdeel in dit geval van een ‘common plan’ van meerdere misdrijven gericht tegen de Palestijnse bevolking) en de beschuldiging van ‘command responsibility’, de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor door ondergeschikten gepleegde misdrijven indien men niets onderneemt om deze misdrijven te bestraffen of te voorkomen.

2. Verdere procedure

Na het indienen van het verzoek tot arrestatiebevelen op 20 mei is het nu aan de Pre-Trial Chamber van het ICC om op grond van art. 58 ICC Statuut dit verzoek te honoreren of te verwerpen. De Pre-Trial Chamber heeft in de behandeling van dit verzoek geen beoordelingsruimte; zij is verplicht de arrestatiebevelen uit te vaardigen indien -zoals we in Nederland zouden zeggen- bezwaren en gronden aanwezig zijn. Gelet op eerdere zaken bij het ICC en de lagere bewijsstandaard dan dat voor een strafrechtelijke veroordeling geldt, twijfel ik er niet aan dat de arrestatiebevelen worden toegewezen.

Na eventuele uitvaardiging van die bevelen is elke partij-staat bij het ICC, waaronder de gehele EU, verplicht om Netanyahu en Gallant aan te houden en over te dragen indien zij zich op hun grondgebied begeven. Of dat gaat gebeuren is echter de vraag. Niet alleen zullen beide bewindslieden vanaf nu bezoeken aan partij-staten bij het ICC gaan mijden, maar het is ook mogelijk dat bepaalde partij-staten voorrang geven aan de goede verhoudingen met Israel boven hun verplichtingen jegens het ICC.

Zo lang de verdachten niet worden aangehouden en overgedragen naar Den Haag, kan het strafproces tegen hen geen aanvang nemen. Wel is het mogelijk om de procedure die gaat over de bekrachtiging van de definitieve aanklacht (confirmation of charges procedure) te houden in de afwezigheid van de verdachte (zie art. 61 lid 2 van het ICC Statuut). Deze procedure kan ook in de afwezigheid van een perspectief op het strafproces een zeker doel dienen, zoals het presenteren en openbaren van bewijs en als eerste stap naar rechtvaardigheid voor slachtoffers. Het is mijn verwachting dat zowel in de zaak tegen Poetin als in deze zaak de aanklager zich zal inspannen om deze procedure te realiseren, nadat er enige tijd de mogelijkheid wordt geboden om verdachten aan te houden en aan het ICC over te dragen.

Maar feit blijft dat de kans aanzienlijk is dat gedurende lange tijd -en misschien wel nooit gelet op zijn leeftijd- een eventueel strafproces tegen Netanyahu niet zal plaatsvinden. Dit zien we ook bij voormalig staatshoofd van Soedan, Al Bashir; zijn arrestatiebevel uit 2009 is tot op heden niet ten uitvoer gelegd. Dat blijft uitermate onbevredigend.

3. Waarom het verzoek tot arrestatiebevelen een goede ontwikkeling is

Ondanks bepaalde verontwaardigde reacties -waarover meer in paragraaf 5- doet het ICC waarvoor het is opgericht. In deze niet eenvoudige ‘testcase’ -waarbij zowel niets doen als vervolging tot uiterst kritische reacties leidt- is voor het gezag van het ICC en voor de legitimiteit en geloofwaardigheid van het gehele stelsel van internationaal strafrecht alleen het volgende juist om te doen: je laten leiden door bewijzen en het recht. Voor iemand die vanaf 1993 bezig is met het internationaal strafrecht, nadat ik als student een bezoek bracht aan het nog in aanbouw zijnde Joegoslavië Tribunaal, doet het mij deugd dat de aanklager in deze zaak het bewijs en het recht vooropstelt. Dat is helaas niet altijd het geval geweest, zoals bij het beëindigen van het onderzoek naar door Amerikanen gepleegde oorlogsmisdrijven in de Afghanistan situatie (zie mijn bijdrage in AA).

Ook als het niet snel -of misschien wel nooit- tot een vervolging van de vijf verdachten komt, moeten we het effect van normexpressie niet onderschatten. De aanklager laat, vanuit zijn perspectief, twee punten duidelijk naar voren komen. Ten eerste zijn er volop bewijzen dat ernstige strafbare feiten zijn gepleegd. Ten tweede herinnert de aanklager ons er allemaal aan wat de inhoud en strekking is van de misdrijven in het ICC Statuut en dat deze altijd van toepassing zijn, ook indien er sprake is van het uitoefenen van het recht op zelfverdediging. Zoals Khan terecht stelt:

Israel, like all States, has a right to take action to defend its population. That right, however, does not absolve Israel or any State of its obligation to comply with international humanitarian law. Notwithstanding any military goals they may have, the means Israel chose to achieve them in Gaza – namely, intentionally causing death, starvation, great suffering, and serious injury to body or health of the civilian population – are criminal.

Deze stap is verder een goede ontwikkeling omdat het ons allemaal, in het bijzonder staten, dwingt onder ogen te zien hoe we ons wensen te verhouden tot ernstige strafbare feiten. Praten we dat goed, wuiven we het weg, of spreken we ons uit en nemen we onze verantwoordelijkheid? Ik ga hierop door in de volgende paragraaf.

4. Eerste reacties en positie Nederland

Het viel te verwachten dat de aankondiging van Khan op 20 mei wereldnieuws was en tot soms heftige reacties leidde. Daarin viel het volgende op.

Dat niet partij-staten bij het ICC, zoals Israël en de VS, uiterst kritisch zijn op Khan en het ICC viel niet alleen te verwachten, maar is hun goed recht. Opmerkelijk is dat de grootste pijn kennelijk zit in het vermeende gelijkstellen door Khan van Hamas en Netanyahu/Gallant en niet (de VS) of nauwelijks (Israel) in het betwisten van het bewijs of de juridische kwalificatie.

Ik zie niet in hoe Khan Hamas en Netanyahu/Gallant op enige wijze gelijk zou stellen. Wat de aanklager heeft gedaan is, zoals bij elk strafrechtelijk onderzoek binnen een gewapend conflict, zich laten leiden door het bewijs. Soms wijst het bewijs in de richting van vooral een van de strijdende partijen en niet de ander, zoals in het conflict tussen Rusland en Oekraïne, waarin tot dusver alleen Russen zijn aangeklaagd. In dit geval oordeelde de aanklager, wat mij betreft op goede gronden, dat het beschikbare bewijs zowel wijst op ernstige strafbare feiten gepleegd door Hamas als door Israël. De aanklager stelt op geen enkel moment, en dat is ook niet zijn taak, dat de ene partij in het gewapend conflict meer of ernstigere strafbare feiten heeft gepleegd dan de andere partij. Het strafrecht, en genoegdoening jegens slachtoffers, is geen wedloop in veroorzaakt leed; alle ernstige strafbare feiten verdienen strafrechtelijke vervolging ongeacht of zij zijn gepleegd door een terroristische organisatie of door democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. Van de kritiek op Khan vanwege vermeende gelijkstelling begrijp ik echt helemaal niets.

Er zijn in ieder geval twee ICC partij-staten, VK en Duitsland, die zich kritisch hebben uitgelaten over het verzoek tot arrestatiebevelen. Daarin stond weer centraal het opmerkelijke verwijt van gelijkstelling Hamas-Netanyahu. Sunak, premier van het VK, voegde toe dat arrestatiebevelen niet behulpzaam zijn bij het bereiken van vrede in dit langdurige en complexe conflict (zie https://www.politico.eu/article/uk-rishi-sunak-slams-icc-arrest-warrant-for-benjamin-netanyahu-no-moral-equivalance/). Welk bewijs hij voor deze stelling heeft is volstrekt onduidelijk. Er wordt al heel lang onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre ‘justice’ (vervolging van oorlogsmisdadigers) in de weg zou staan aan het bereken van ‘peace’ (vrede) en uit niets blijkt dat daden van vervolging het bereiken van vrede hebben bemoeilijkt; sterker, er zijn meerdere wetenschappers die betogen dat langdurige vrede alleen kan op basis van ‘justice’; zie ook de preambule van het ICC Statuut:

Recognizing that such grave crimes threaten the peace, security and well-being of the world.

Vanuit Nederland heb ik nog geen formele en duidelijke reactie gezien, noch van de zittende regering noch van de waarschijnlijke toekomstige regeringspartijen. Wel heeft een PVV kamerlid de Palestijnen een nep volk genoemd en heeft PVV-leider Wilders in de tweede kamer op 23 mei 2024 gezegd dat hij hoe dan ook altijd achter Israël staat; de reactie vanuit die hoek laat zich dus raden.

VVD kamerlid Brekelmans heeft in de radio-uitzending Sven op 1 het ICC en Khan bekritiseerd vanwege ten eerste het bekende ‘gelijkstellings-verwijt’; daarnaast vond hij Khan willekeurig omdat hij niet Assad (Syrië) en Maduro (Venezuela) vervolgde. Men kan zich afvragen of dit kamerlid bekend is met het feit dat het ICC geen rechtsmacht heeft over Syrië en dat het onderzoek naar Venezuela op dit moment loopt.

Van Duitsland, het VK en in het bijzonder Nederland, gastland van het ICC, zou men meer voorzichtigheid mogen verwachten als het gaat om het leveren van commentaar of kritiek op Khan en het ICC. Het ICC is kwetsbaar en moet het uiteindelijk hebben, zeker in zwaardere tijden, van steun en loyaliteit van partij-staten. Op zijn minst zouden partij-staten moeten benadrukken dat de aanklager en het ICC onafhankelijk opereert.

De positie van Nederland ten aanzien van het conflict in Gaza is in het licht van de ontwikkelingen in bredere zin aan heroverweging toe. Ik benoem twee punten.

Nu Khan zo helder stelt dat er sterk bewijs is dat Israël zich in Gaza schuldig maakt aan diverse oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zou Nederland zich wijselijk onthouden van elke -militaire- steun aan Israël, teneinde bij het plegen van deze misdrijven niet medeplichtig te zijn (zie mijn blog). De lopende cassatie van de staat tegen het oordeel van het Hof dat Nederland geen F35-onderdelen aan Israël mag leveren. komt hiermee in een ander daglicht te staan. Het lijkt me verstandig de cassatie in te trekken.

Daarnaast lijkt me inmiddels het moment wel gekomen om het optreden van Israël in Gaza te veroordelen, en hieraan eventueel gelieerde beleidsconsequenties te aanvaarden. Dit is wat er nu staat op de rijksoverheidssite:

Nederland veroordeelt de aanval van terroristische organisatie Hamas scherp. De aanval van Hamas bestond uit doelgerichte moordpartijen en raketaanvallen op Israëlische steden, en daarbij werd geen verschil gemaakt tussen militaire doelen en burgers. Burgers werden gebruikt als menselijk schild.

Nederland wil daarnaast ook dat het optreden van Israël klopt met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Daarom roept het Israël op zich aantoonbaar terughoudend te gedragen. Dat betekent dat er evenwicht moet zijn tussen humaniteit en militaire noodzaak.

Het tweede gedeelte van deze tekst is evident aan herziening toe.

5. Een kritische kanttekening – rol van ‘Experts Panel’

Hoewel ik overwegend positief ben over het verzoek tot arrestatiebevelen en het optreden van de ICC aanklager in het Gaza conflict tot dusver, heb ik nog wel een kritische kanttekening.

In het nemen van zijn ‘vervolgingsbeslissing’ heeft Khan zich laten adviseren door een extern Panel van zes deskundigen; zij hebben op zijn verzoek het bewijs beoordeeld en hebben aangegeven unaniem het oordeel van de aanklager te ondersteunen.

Ik heb geen twijfel dat Khan dat vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid heeft gedaan. Heel ongebruikelijk is een dergelijke gang van zaken niet; in Nederland laat het OM zich in gevoelige en complexe zaken ook af en toe adviseren door een zogenaamde -externe-reflectiekamer (zie bijvoorbeeld https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHARL:2015:2968). Maar in dit geval lijkt het me niet verstandig.

Ten eerste beschikt Khan in zijn bureau over honderden medewerkers met bijzondere kennis en deskundigheid in het internationaal strafrecht; met andere woorden, externe deskundigheid heeft hij niet nodig.

Verder bestaat het panel uit vijf Britten en een Amerikaan; Khan is zelf ook Brit. Om geloofwaardig te zijn en meer gezag te hebben had hij in het kader van een wereldwijd internationaal straftribunaal dit panel diverser moeten samenstellen.

Tot slot: in het panel zaten een oud-rechter van het ICC (Fulford) en een oud-rechter van het Joegoslavië Tribunaal (Meron). Deze personen hadden wat mij betreft niet gevraagd mogen worden of hadden zelf de uitnodiging moeten weigeren. Ik acht het niet gepast voor oud-rechters van internationale tribunalen om de ICC-aanklager te adviseren, bewijs te beoordelen en op de stoel van de Pre-Trial Chamber plaats te nemen.

Het is een klein smetje, dat wat mij betreft ook weer niet te veel aandacht moet krijgen.

6. Conclusie

Het verzoek van ICC-aanklager Khan voor arrestatiebevelen tegen drie Hamas-kopstukken en tegen de Israëlische bewindslieden Netanyahu en Gallant is een bijzondere en belangrijke ontwikkeling, en potentieel een ‘gamechanger’ in de discussies over het conflict in Gaza.

Nadat er maandenlang is gesproken over het al dan niet plegen van internationale misdrijven door Israël in Gaza en nadat in die discussies er met enige regelmaat van diverse kanten opmerkelijke interpretaties van bewijs en internationale misdrijven werden gebezigd, is het goed dat een gezaghebbende instantie aangeeft wat zijn -eerste- oordeel is over het bewijs en het recht.

Het is wat mij betreft een overwinning van het recht dat met de bekende blinddoek van Vrouwe Justitia -dus zonder onderscheid des persoons, ongeacht status als terrorist of democratisch gekozen leider- alleen het bewijs en het recht leidend is. Het is eveneens een overwinning van het recht dat de verworvenheden van het internationaal strafrecht, waarin de bescherming van kwetsbare burgers voorop staat, niet opportunistisch terzijde worden geschoven omdat dit -politiek- beter uit zou komen.

De aanklager is helder, beide kanten in het conflict hebben -op basis van een veelheid van bewijsmiddelen- zeer ernstige oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid gepleegd. Met de kwalificatie uitroeiing als misdrijf tegen de menselijkheid zijn beide zijden in het conflict slechts een kleine stap verwijderd van genocide, het meest ernstige internationale misdrijf.

Het (internationaal) strafrecht is geen wedloop in leed, noch een kwestie van een binaire goed-kwaad verhouding; in oorlog kan het kwaad aan beide kanten zitten, zoals Khan in dit verzoek tot arrestatiebevelen overtuigend aangeeft. Waarom is dat zo moeilijk te aanvaarden?

[1] De volledige namen van de beoogd verdachten en ‘functies’: Yahya SINWAR (Head of the Islamic Resistance Movement (“Hamas”) in the Gaza Strip), Mohammed Diab Ibrahim AL-MASRI, more commonly known as DEIF (Commander-in-Chief of the military wing of Hamas, known as the Al-Qassam Brigades), and Ismail HANIYEH; Benjamin NETANYAHU, the Prime Minister of Israel, and Yoav GALLANT, the Minister of Defence of Israel.

Over de auteurs

Göran Sluiter

Göran Sluiter is hoogleraar strafrecht aan de OU en hoogleraar internationaal strafrecht aan de UvA

Reacties

Andere blogs van Göran Sluiter
Zijn bewindslieden medeplichtig bij door Israël gepleegde oorlogsmisdrijven?
Het strafrechtelijke antwoord op de oorlog in Oekraïne één jaar later – het arrestatiebevel tegen Poetin van het Internationaal Strafhof en de discussie over een speciaal ‘agressie tribunaal’
Oorlog in Oekraïne
Het strafrechtelijke antwoord op de oorlog in Oekraïne