Terug naar overzicht

Volksgezondheid dwingt tot minder pesticiden


Inleiding

Er is de laatste tijd veel te doen om gewasbeschermingsmiddelen (de eufemistische juridische term voor pesticiden). Met name de lelieteelt ligt onder vuur en is onderwerp van debat. Hiervoor worden namelijk 10 keer zoveel pesticiden gebruikt vergeleken met reguliere tarweteelt (zie Rb. Limburg 08-05-2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2330 r.o. 5.18). Het wordt steeds duidelijker dat deze middelen veel meer en ernstiger negatieve effecten hebben dan tot voorkort bekend was.

Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden in verband gebracht met een aantal zeer ernstige neurodegeneratieve ziekten zoals Parkinson, ALS, reuma en alzheimer, maar ook met kanker, onvruchtbaarheid en groei- en ontwikkelingsstoornissen van (ongeboren) kinderen. Alsof dat niet voldoende reden is tot zorg, reiken de effecten van gewasbeschermingsmiddelen verder dan onze eigen gezondheid. De chemische stoffen komen terecht in de bodem, lucht en het water, waardoor ze een directe bedreiging vormen voor biodiversiteit en ecosystemen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen raakt daarmee aan alle aspecten van ons leven: van de lucht die we inademen tot het voedsel dat we eten en het water dat we drinken.

Het probleem is dat het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen formeel is toegestaan. Hoe kan het dat het fundamentele recht op volksgezondheid zo in het gedrag is geraakt? Deze kwestie raakt aan een aloud probleem van iedere rechtsstaat: hoe gaan we om met legitieme maar conflicterende belangen? Ten behoeve van de bevordering van een sterke economische positie, werkgelegenheid voor agrariërs en zorgen voor voedselzekerheid lijkt het recht op volksgezondheid uit het oog verloren. Dit is problematisch omdat dit een fundamenteel recht is. Deze blog is een verkenning van oorzaken en oplossingen.

Gewasbeschermingsmiddelen of landbouwgif?

Gewasbeschermingsmiddelen zijn (veelal chemische) middelen die werkzame stoffen bevatten om planten te beschermen tegen ziektes, schimmels, en ongedierte. Een soort chemotherapie voor gewassen. Toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden al tientallen jaren gereguleerd door overheden, zowel op nationaal niveau, als op Europees niveau. Met deze regulatie worden een aantal belangen gediend.

Gewasbeschermingsmiddelen, de naam zegt het al, beschermen gewassen, en daarmee een economisch sterke Europese landbouwsector. Een andere term voor gewasbeschermingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen, geeft eerlijker aan wat het is: gif. Gewasbeschermingsmiddelen werken niet selectief en doden naast schadelijke ook nuttige organismen. Daarmee komt ook een ander, groter, belang, de volksgezondheid, in beeld.

Toelating van gewasbeschermingsmiddelen berust  op het voorzorgsbeginsel. Volgens het voorzorgsbeginsel mag onzekerheid over negatieve effecten geen excuus zijn om die negatieve effecten voor lief te nemen. Toelating van gewasbeschermingsmiddelen moet de teelt vooruit helpen, maar alleen als dat niet schadelijk is voor mens en milieu. Deze afweging lezen we in overweging 8 van  Verordening (EG) 1107/2009 (de Verordening): “Deze verordening heeft tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de communautaire landbouw te vrijwaren.” Daarbij verdient de bescherming van bijvoorbeeld zwangere vrouwen en (jonge) kinderen extra aandacht. Het is aan de industrie om aan te tonen dat de gewasbeschermingsmiddelen “geen enkel schadelijk effect op de gezondheid van mens of dier hebben, noch enig onaanvaardbaar effect voor het milieu.”

De belangenafweging

Hoewel stoffen dus niet toegelaten zouden mogen worden wanneer er schadelijke effecten voor mens en milieu te verwachten zijn, lijkt de huidige  belangenafweging door te slaan in het voordeel  van de landbouw. Dat is niet verassend: de overheid, zowel op nationaal als op Europees niveau, behartigt belangen die soms moeilijk te verenigen zijn. Enerzijds zet zij zich in voor een sterke economie en landbouwsector, terwijl anderzijds volksgezondheid en biodiversiteit bescherming en stimulering vereisen. De landbouwindustrie behartigt echter haar eigen (economische) belangen actief, terwijl er geen vergelijkbare krachtige lobby bestaat voor volksgezondheid en biodiversiteit. Dit gebrek aan tegengewicht maakt individuele burgers kwetsbaar.

Om die reden is het van groot belang om de procedures van toetsing, toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen goed op orde te hebben, zodat deze ook echt de volksgezondheid waarborgen. Dat is nu niet het geval. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de maatschappelijke ophef, en rechtszaken omtrent de bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt in de sierteelt.

Volgens de huidige procedure moeten de werkzame stoffen worden goedgekeurd door de European Food Safety Authority (EFSA). Op basis van een door de EFSA goedgekeurde stof kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden ontwikkeld, die vervolgens moeten worden goedgekeurd. In Nederland gebeurt dat door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) (artikel 28 lid 1 van de Verordening en Artikel 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb)).

Hoewel de toelatingsprocedures en handhaving formele waarborgen kennen, schiet de zorg voor de volksgezondheid op een aantal punten in het proces tekort. Ten eerste is de kwaliteit van het onderzoek ontoereikend. Ten tweede wordt het Ctgb betaald door de industrie en kan het om die reden geen onafhankelijke adviezen uitbrengen. Ten derde schiet handhaving ernstig tekort.

Ontoereikend onderzoek

Het onderzoek naar de veiligheid van werkzame stoffen toont ernstige gebreken. Stoffen worden in een laboratoriumomgeving getoetst onder omstandigheden die niet representatief zijn voor het daadwerkelijke gebruik. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met weersomstandigheden die invloed hebben op verspreiding en werking van de stoffen. Daarnaast worden de middelen niet in samenhang met elkaar getoetst, terwijl in de praktijk vaker gebruik wordt gemaakt van cocktails, een mengeling van verschillende bestrijdingsmiddelen door elkaar.

Deze cocktails zijn potentieel vele malen schadelijker dan de som van de individuele stoffen zelf. Zo weten we uit onderzoek naar chemotherapie dat een enorme hoeveelheid van werkzame stof A een veel kleiner effect kan hebben dan slechts een fractie van diezelfde stof A in combinatie met een kleine hoeveelheid werkzame stof B. Die onderzoeken worden wel gedaan als het geneesmiddelen betreft, maar worden niet (verplicht) gedaan in geval van biociden.

Ook wordt er geen onderzoek gedaan naar de schadelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de lange termijn, terwijl dat nu juist essentieel is. Veel gewasbeschermingsmiddelen zijn zeer persistent. Ze worden niet afgebroken en blijven in het milieu aanwezig, waardoor de concentraties giftige stoffen almaar toeneemt.

Industrie betaalt en bepaalt

Het Ctgb wordt betaald door de industrie en kan dus geen onafhankelijke adviezen uitbrengen. Het Ctgb, dat belast met de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland, is voor financiering afhankelijk van de aanvragen voor toelating van middelen vanuit te industrie. Die financiële prikkel is voor een instantie die onafhankelijk en objectief hoort te zijn, pervers.

Het is zeer problematisch dat de industrie zelf moet bewijzen dat een stof veilig is. Zo is 90 procent van de studies waarop de toelating van werkzame stof imidacloprid was gebaseerd intellectueel eigendom van Bayer. Uit wetenschappelijke onderzoeken blijkt echter wel degelijk dat imidacloprid onaanvaardbare impact heeft op het milieu: het heeft de bijenpopulatie zodanig aangetast dat de EU besloot het middel vijf jaar eerder dan de herbeoordelingstermijn te verbieden.

Hoewel het Ctgb ook de schadelijke effecten van de door henzelf goedgekeurde middelen erkent, handelt het instituut volgens de geldige regels, en verschuilt het zich daarachter. Maar als richtlijnen niet doen wat ze moeten doen – de volksgezondheid beschermen- is dat geen sterk pleidooi. In Nederland heeft de rechter al meer dan eens bepaald dat gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt niet mochten worden gebruikt omdat het financiële voordeel voor de teler niet opwoog tegen de te verwachten gezondheidsschade (zie bijv. Rb. Limburg 08-05-2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2330, m.nt. E. Broeren; of de volgende uitspraken in kort geding).

Gebruik, controle, handhaving

Ook de laatste schakel in de keten is zwak: de handhaving laat te wensen over. Er is slecht zicht op het daadwerkelijke gebruik van verschillende bestrijdingsmiddelen, en daar is ook slecht grip op te krijgen. Uit een SPRINT studie blijkt dat een kwart van de residuen die achterblijven op ons voedsel niet-toegestane stoffen betreft (Rb. Noord-Nederland, 12-06-2023, nr. C/19/143817/KG ZA 23-48, r.o. 2.20). Dat is erg veel. Zelfs op biologische gewassen, waarbij geen chemische bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt, worden dergelijke residuen gevonden. De concentraties van gifresiduen liggen al jaren hoger dan de hoeveelheden die voortvloeien uit de verstrekte afzetgegevens. Dat is heel kwalijk, gezien de impact die dat heeft op het welzijn van het milieu en de volksgezondheid.

Bij het geringe aantal inspecties dat wél wordt gedaan, blijkt dat een derde van de telers de regels overtreedt, door niet toegelaten middelen te gebruiken, of de middelen in te hoge doses of op de verkeerde manier te gebruiken. Opvallend genoeg blijkt de sierteelt (waaronder lelieteelt valt) de meest notoire overtreder; minder dan de helft van de geïnspecteerde bedrijven hield zich aan de regels. Dit is waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg. Er is te weinig capaciteit voor voldoende controle, en doordat verschillende autoriteiten zijn belast met de inspectie, zijn inspectieresultaten gefragmenteerd en diffuus, en blijft handhaving ineffectief.

Oplossingen

In alle stadia van onderzoek, toelating, tot aan gebruik en handhaving kunnen verbeteringen worden aangebracht om de gezondheid van mens en milieu te waarborgen. Het onderzoek naar de milieu- en gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen moet gedaan worden door onafhankelijke onderzoekers, en dient openbaar en transparant te zijn. Om het Ctgb financieel onafhankelijk te maken van de industrie zal die moeten worden gefinancierd door de overheid (liefst met een vast budget van een ‘neutraal’ ministerie). Toelatingsaanvragen zouden op Europees niveau evenredig over de lidstaten verdeeld moeten worden zodat het voor bedrijven oninteressant is om te kiezen voor de lidstaat waarvan zij vermoeden dat die het soepelst beoordeelt. Ten slotte moet meer geld, tijd en capaciteit worden vrijgemaakt voor effectieve controle en handhaving.

Al deze wijzigingen vereisen echter wel diep vertrouwen in de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van al deze processen. Er zijn goede redenen om voorzichtig te zijn wat dat vertrouwen betreft. De Europese Commissie is namelijk verantwoordelijk voor een risicobeoordeling van gewasbestrijdingsmiddelen, wat de zaak een politieke aangelegenheid maakt. En landbouw is voor een aantal landen, waaronder Nederland van zeer groot politiek belang. Aanscherping van toelatingsprocedures ter bevordering van de volksgezondheid en welzijn van het milieu is daarmee voorlopig vermoedelijk nog toekomstmuziek.

Over de auteurs

Sophia de Vries

Sophia de Vries is docente en promovenda aan de faculteit rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit

Reacties

Recente blogs
Hoezo democratisch tekort? Met financiële wetgeving in koninkrijksaangelegenheden hebben de caribische landen zich blijkbaar niet te bemoeien
Vrouw en rechtsstaat
The Notorious R.B.G: kleine veranderingen, grote overwinningen
Zeventig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (deel II): toekomstperspectieven