Terug naar overzicht

Vrouw en rechtsstaat #4: Belle en het machtsbeest


Het is al te makkelijk en daarom misleidend om Belle van Zuylen (1740 –1805) te presenteren als een voorvechter van wat later de ‘rechtsstaat’ zou worden genoemd. Zij was zeker voor rechtsgelijkheid en voor eerlijke rechtspraak. Hoewel ze zelf van hoge, aristocratische geboorte was, beroemde ze zich daar nooit op, omdat ze al vroeg inzag dat dat adeldom berustte op historisch toeval en ongerechtvaardigde ongelijkheid. Nergens blijkt dat ze denigrerend deed tegen de ‘gewone mensen’ (huisdienaars, dienstboden etc.) om zich heen. In tegendeel zij stimuleerde de vrouwen en ook wel de mannen tot zelfstandig lees-en denkwerk. In haar opvattingen is ze vaak rebels, in haar optreden meestal beminnelijk.

Wanneer ze rond 1795 terugkijkt op haar politieke houding schrijft ze: ‘Ik ben als republikeinse geboren en in mijn eigen land zag ik tot mijn verdriet dat de Stadhouder en vreemdelingen te veel macht hadden en hoe de vrijheidsgeest door onverschilligheid verlamd werd. (..) Gelijkheid en vrijheid, daar voelde ik voor, de bedrieglijke en leugenachtige belofte daarvan was in staat mij te verleiden en tot 1792 heb ik de Fransen meer goed- dan afgekeurd’. Zij had het verlangen naar revolutie en de sociale impuls daarachter begrepen en zich ermee vereenzelvigd. Maar na de terreur van Robespierre en de ongehoorde wreedheid van alle kanten kon ze daar niet meer in geloven. Ze uit zich af en toe bitter: ‘O mensen, verschillen jullie dan in geen enkel ander opzicht van tijgers dan dat jullie je eigen soort haat en mishandelt’. En over het op hol geslagen politieke leven: ‘Je schrikt bij de gedachte aan die enorme machinerie die in beweging wordt gehouden met verborgen maar onvermijdelijke en onveranderlijke krachten. De slag die dit denkbeeld aan de morele waarde van onze daden toebrengt, verbaast en verwart ons’. En – helaas – ook constitutionele vernieuwingen kunnen daar nauwelijks iets aan veranderen: ‘Wat de grondwetten en filosofische dromerijen ook mogen beweren, er is geen gelijkheid en er kan geen gelijkheid onder de mensen bestaan’.

Altijd al schemerde er een sceptische ondertoon in haar denken door. Zij wil zich aan de soms harde feiten houden, empirisch, als een pragmatisch filosofe: ‘Nooit, ten goede of ten kwade, baseer ik mijn redeneringen op iets anders dan op eenvoudige, tastbare gegevens. Als ik dwaal, dan in elk geval met mijn voeten op de begane grond en niet mijn weg zoekend hoog in de lucht’ (1797). In datzelfde jaar: ‘Ervaring is het enige orakel zonder weerwoord’. En een paar jaar later zelfbewust en bijna olijk: ‘Het bevalt me uitstekend achter geen enkel vaandel aan te gaan en als een vrij mens in het land der letteren te lopen. Ik verkies in dat opzicht de struikrovers boven de geregelde troepen’. Op haar in zekere zin geradicaliseerde scepticisme wordt ze wel door haar kennissen en vriendinnen aangevallen, maar ze verdedigt zich: ‘Sceptici, lieve vriendin, houden er geen leer op na, zij zwemmen tussen de doctrines door’ of: ‘Wat veroorzaakt het scepticisme? Wat voor kwaad doet het? Is het niet veel minder dan welke overtuiging ook?’ en: ‘Wat mij in het scepticisme hindert, is dat het besluiteloos maakt als het op beslissingen aankomt en er daadkracht vereist wordt. Maar de scepticus kan zich althans niet op de borst slaan of onverdraagzaam worden en nog minder anderen vervolgen. Vergelijk Erasmus maar eens met Calvijn’

En haar markante wantrouwigheid verhindert helemaal niet dat ze tot tegendraadse, vaak oneigentijdse en soms zelfs helderziende observaties en opinies komt, zoals deze: ‘Het aantal rijke nietsnutten moet omlaag. Als ik kinderen had (..) zou ik proberen ze te inspireren tot de moed hun nietsdoen en hun zwierig bestaan om te zetten in de behoefte aan een werkzaam en actief bestaan’ (1796) en: ‘Als ik koningin was, zou ik mijn dochters nog een beroep laten leren’ (1795). Zij ziet niet in waarom het verboden zou moeten zijn om zelfbewust een einde aan het eigen leven te maken. Ze verzet zich tegen de neiging om het eigen land voor superieur te houden en schrijft aan haar veel jongere vriend Benjamin Constant: ‘Jij en ik, als we bij elkaar waren, waren van geen enkel land’. Zij verdedigt de denk-erfenis van Rousseau, die vanwege zijn chaotische levenswandel wordt belasterd door Voltaire en diens ironische kameraden. Haar open en authentieke houding blijkt steeds: ‘In alles wat ik doe, zal ik overal mensen uit de zogenaamd lagere klasse een fatsoenlijke, tot op zekere hoogte zelfs een nobele rol laten spelen. Dat is mijn democratie’ (1794). En er is ook een nu nog aansprekend advies: ‘Welwillendheid en medelijden zouden vandaag alle pennen dienen te leiden en met behulp van intelligentie en stijl alle harten binnen moeten sluipen’ (1793).

Belle van Zuylen was geen systematisch politiek filosoof, maar haar scherpe observatievermogen maakt haar ook nu nog tot een tijdgenoot. We hebben, in haar ogen ‘kleine, praktisch actieve, soms prachtige stoïcijnen nodig’. Zij verdient een ereplaats in de vaak verborgen intellectuele stippellijn van persoonlijk en existentieel denkende figuren als Epicurus, Marcus Aurelius, Erasmus, Montaigne, Pascal, haar tijdgenoot Johann Gottfried Herder en later Bertha von Suttner, Carry van Bruggen en Hannah Arendt. Zij kon zich nauwelijks onttrekken aan het dwingende en beperkende kader van haar tijd, maar hield zich aan haar vroege adagium ‘Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid’. Hoewel op loopafstand van de Utrechtse universiteit geboren, gold ook toen (en nog lang daarna) het repressieve discriminatie-regime. Uiteindelijk schikte zij zich rond haar dertigste in een huwelijk met een niet zo rijke, maar doorgaans verdraagzame edelman uit Zwitserland. Vanaf die tijd heet ze Isabelle de Charriere. Daar, in een buitenhuis nabij Lausanne, begon zij met het publiceren van romans, toneelstukken, pianosonates en een opera. Bovenal blijkt ze een groot en verfrissend brievenschrijfster, een uitzonderlijk epistolair talent. Aan de vooravond van de Franse Revolutie verbleef ze een tijd lang in Parijs en leerde daar diverse Verlichtings-filosofen kennen. Zelf was ze een zeer begaafde, hooggevoelige, maar sceptische verlichter, met een argwaan tegen al te mooie beloften. Zeker nu de rechtsstaat daar en hier piept, knarst en kraakt, is het goed haar nuchtere en onbevreesde werk (opnieuw) te lezen.

 

NOOT
De meeste citaten komen uit Belle van Zuylen, Liever struikrovers dan geregelde troepen. Een portret in citaten en van commentaar voorzien door Pierre H. en Simone Dubois, Amsterdam 1996 en Rebels en beminnelijk. Brieven van Belle van Zuylen, Amsterdam 1999 (oorspr. 1971). Lees ook:  Pierre H. Dubois en Simone Dubois, Zonder vaandel. Belle van Zuylen, een biografie, Amsterdam 1993.

Over de auteurs

Pieter Ippel

Pieter Ippel is oud hoogleraar rechtsgeleerdheid Universiteit Utrecht en Roosevelt Academy (UCR) in Middelburg

Reacties

Andere blogs uit deze reeks
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #3: Aletta Jacobs: zaak verloren, strijd gewonnen
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #2: The Notorious R.B.G: kleine veranderingen, grote overwinningen
Vrouw en rechtsstaat
Vrouw en rechtsstaat #1: Olympe de Gouges en de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en de Burgeres uit 1791
Vrouw en rechtsstaat
Winterreeks: Vrouw en rechtsstaat