Waardering voor wetgevers
In Engelstalige internationale media is het zeer gebruikelijk parlementsleden als legislators aan te duiden, wetgevers dus. Inderdaad, zij vormen tezamen de wetgevende macht, zij het in het staatsrecht van sommige landen – Nederland bijvoorbeeld – in samenspel met de regering. In Nederland is deze aanduiding voor parlementariërs echter volstrekt ongebruikelijk. Wij noemen ze liever, als we de aanduiding leden van de Staten-Generaal te formeel vinden (en dus ongeschikt voor de media) ‘volksvertegenwoordigers’. En dat zijn ze ook: namens de burgers die hen hebben gekozen, roepen ze de regering ter verantwoording, dragen ze bij aan de bepaling van het beleid en beslissen ze mee over de wetten die ons allen binden en onze rechten beschermen.
Veel volksvertegenwoordigers – het kan niemand ontgaan dat parlementariërs zichzelf ook graag zo aanduiden – zullen wat glazig kijken wanneer ze in een discussieprogramma of een campagnemeeting worden verwelkomd als meneer of mevrouw X, wetgever. De voorzitter van de Tweede Kamer spant zich in om voldoende tijd op de agenda voor wetgeving te houden, maar de aandrang bij de regeling van werkzaamheden betreft vooral spoeddebatten en ‘dertigledendebatten’ – jargon voor debatten over actuele onderwerpen op verzoek van 20 procent van de Kamerleden. Behandeling van wetsvoorstellen is lastig en precies werk, dat binnen grotere fracties wordt toebedeeld aan de ‘specialisten’. Dat zijn dan ofwel juristen, die zonder veel hulp wetsteksten kunnen begrijpen, ofwel deskundigen op het betrokken beleidsterrein.
Fractiemedewerkers, deskundigen en kundige lobbyisten doen de rest van het werk. Toch menen sommigen het lidmaatschap van de Tweede Kamer er wel bij te kunnen doen, naast het lidmaatschap van het Europese Parlement, of omgekeerd.
Dat het zijn van legislator niet vooropstaat in de identiteit van het profiel van parlementariërs, geeft te denken. De medialogica draagt bij aan achterstelling van wetgeving in verhouding tot het deelnemen aan spraakmakende beleidscrisis- en schandaaldebatten. Er zou echter juist alle reden zijn om het arbeidsintensieve werk van het beoordelen en amenderen van wetsvoorstellen extra te waarderen en parlementariërs daarop te beoordelen.
Op nationaal niveau zijn de klachten over te veel of te gedetailleerde wetgeving wat afgenomen, maar in de kritiek op het functioneren van de Europese Unie staan ze voorop. Het Europese Parlement heeft sinds de laatste verdragswijzigingen over vrijwel de gehele linie het recht om mee te beslissen over EU-richtlijnen en -verordeningen en om die te amenderen. Als, met reden, wordt geconstateerd dat Europese wetgeving nodeloos complicerend werkt, ligt dat vaak aan het sluiten van compromissen die elk wat wils geven of aan een gebrek aan weerstand tegen de verlangens van belangenbehartigers. Oplettende en competente Europese parlementariërs kunnen daar wat aan doen, maar dan zouden ze dat ook als hun, vaak moeizame, hoofdtaak moeten zien. En wij, hun kiezers, zouden dat meer moeten waarderen dan het luidkeels vertolken van opvattingen terwijl de gekozen wetgevers het gebruik van hun bevoegdheden door gebrek aan tijd en aandacht ontglipt.
Dit artikel verscheen op 20-06-2014 in SC, Wetten en regels verklaard.
Reacties