Terug naar overzicht

Wat niet in de grondwet staat: kinderrechten


Behalve in de bepalingen over de troonopvolging komt het woord ‘kind’ in onze Grondwet niet voor. Al wordt de overheidstaak inzake het onderwijs vermeld (artikel 23, een bepaling die sinds 1917 nauwelijks is gewijzigd), een erkenning van kinderen als rechtssubjecten wier levenskansen en ontwikkelingsmogelijkheden bijzondere bescherming behoeven, ontbreekt. Buitenlandse grondwetten, zoals de Duitse (artikel 6), de Belgische (artikel 22bis) en de Italiaanse (artikelen 30 en 31) doen dat wel. Zo ook internationale documenten, waaronder de Universele verklaring van de rechten van de mens (artikel 25, tweede lid), het EVRM (althans het familie- en gezinsleven, artikel 8) en vooral het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (1989), dat sindsdien op dit terrein maatgevend is. Ook zijn er specifieke verboden van kinderarbeid en het inzetten van kindsoldaten. Ter bestrijding van seksueel misbruik is in 2007 het Verdrag van Lanzarote van de Raad van Europa gesloten. Helder omschrijft het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in artikel 24 dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn, vrijelijk hun mening mogen uiten, en er recht op hebben dat hun belangen bij alle handelingen van overheden en particuliere instellingen een essentiële overweging vormen. Recent speelde dit in een uitspraak van het Hof van Justitie over ontneming van nationaliteit (ECLI:EU:C:2019:189).

Natuurlijk kunnen wetgeving en rechtspraak ook zonder grondwetsbepaling kinderen bescherming geven. Het burgerlijk recht en het strafrecht doen dat traditioneel, aangevuld door de kinderbescherming. Misbruik en mensenhandel van minderjarigen zijn hoger op de agenda van de strafrechtelijke rechtshandhaving, gesteund door Europol. Maar een grondwetsbepaling scherpt overheid en burgers iets in dat niet over het hoofd mag worden gezien. De geschiedenis van het kinderpardon laat zien dat dit niet overbodig is. Lange tijd had de handhaafbaarheid van verplichtingen tot vertrek van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning prioriteit. Kinderen mochten geen alibi zijn voor het niet-naleven van de wet. Maar als dit al aan ouders kwalijk kan worden genomen, dan nog geldt dat men dit niet ten nadele van de kinderen mag afrekenen. Pas toen concrete leefsituaties van gezinnen met kinderen het belang daarvan aantoonden, leidde een herbezinning op de toepassing van Europese regels tot een verruiming van de kinderpardonregeling. Al blijft de Grondwet stil, de Kinderombudsman spreekt zich sinds 2011 wel uit. Met op de wet gebaseerde onderzoeken en met publieke stellingnames komt de Kinderombudsman op tegen bureaucratische en maatschappelijke patronen waarin de belangen van kinderen een sluitpost vormen. Zouden we nog eens nadenken over de inhoud van hoofdstuk 1 van de Grondwet, dan zou dat moeten worden aangevuld met een bepaling die zich spiegelt aan artikel 24 van het Handvest of het recente artikel 22bis van de Belgische Grondwet.

Nog een enkele opmerking ter afsluiting, nu het voor het laatst is dat ik hier inzichten met de lezers van SC deel. De komende tijd ga ik nog intenser mijn aandacht richten op de grondslagen en methodes van mijn vakgebied. Het afgelopen jaar gingen mijn columns over de witte vlekken in de Nederlandse Grondwet. In 1983 werd die van begin tot eind, op een enkele bepaling na, geherformuleerd. Ook inhoudelijk bracht deze grondwetsherziening op enkele punten vernieuwing, met name in hoofdstuk 1 over de grondrechten. Toch werd ook dit hoofdstuk nog bepaald door het statische beeld van het constitutionele recht dat destijds – en in de hoofden van sommigen nog steeds – dominant was: een bevestiging van wat er is, vrucht van het verleden, slechts bijkomstig verbonden met de grensoverschrijdende veranderingen die het leven van toekomstige generaties zullen bepalen. Het zegt veel dat de Europese Unie, het regionaal bestuur, het recht op asiel en de rechten van kinderen destijds geen plaats hebben gekregen in die grondwetsherziening. Maar dit stilzwijgen over cruciale onderwerpen betekent ook dat de formuleringen van 1983 niet het laatste woord zijn. Het constitutionele recht en de fundamentele rechten van de mens verschaffen mensen de ankerpunten van vertrouwen die nodig zijn om aan hun levensprojecten vorm te geven – en maken daar zelf deel van uit.

Deze bijdrage verscheen op 14 mei 2019 in SC, Wetten en regels verklaard.

Over de auteurs

Ernst Hirsch Ballin

Ernst M.H. Hirsch Ballin is emeritus universiteitshoogleraar en emeritus hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University

Reacties

Andere blogs van Ernst Hirsch Ballin
Humaan constitutionalisme
Zomerreeks 2024: Constitutionele momenten
Constitutionele momenten#5: Het Spitsbergenverdrag van 9 februari 1920
KlimaSeniorinnen
Klimaseniorinnen