Weg uit Afghanistan
Na 20 jaar strijd trekt de NAVO zich dan eindelijk terug uit Afghanistan. Wat het daar precies deed als collectieve zelfverdedigingsorganisatie zal ongetwijfeld nog veel polemiek opleveren, maar nu al is duidelijk dat het een politiek en militair fiasco is geworden, waar ook Nederland zijn verantwoordelijkheid voor moet erkennen. Intussen ziet de toekomst er ronduit alarmerend uit voor de Afghanen.
Te veel oorlogen sinds de Tweede Wereldoorlog worden eindeloze conflicten, waar het noch vrede noch (totale) oorlog is, omdat de doorslaggevende factoren voor een beslissende militaire overwinning en uitputting van de partijen worden geblokkeerd door buitenlandse interventie, vaak onder de vlag van de VN of de NAVO. Die buitenlandse interventie heeft echter zelden het karakter van een militaire poging om een van de strijdende partijen aan een overwinning te helpen, maar eerder om zo snel mogelijk het geweld te laten ophouden en de slachtoffers humanitaire hulp te bieden. Dit heeft het grote nadeel van de zachte heelmeesters, wat de strijdende partijen in staat stelt zich te hergroeperen, herbewapenen en vast te houden aan het geloof in de uiteindelijke overwinning. In Colombia en Sri Lanka was het decennialange conflict pas voorbij, toen er een overweldigende politieke en militaire macht in staat was zijn wil aan het gehele territorium op te leggen.
De kans dat het ‘Westen’, verenigd in de NAVO, de Europese defensiesamenwerking of ad-hoc “coalitions of the willing”, ooit de politieke wil opbrengt om zo’n beslissende militaire interventie uit te voeren is erg klein. De tijden van een Europese beschavingsmissie zijn definitief achter ons evenals imperialistische ambities van toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. Internationale militaire missies staan tegenwoordig bol van de ambiguïteit; politici roepen al snel dat het mooi genoeg is geweest en trekken hun bijdrage aan de troepenmacht terug, militairen worden afgeschilderd als ontwikkelingswerkers die de “hearts and minds” van de lokale bevolking moeten winnen, acties zijn erop gericht om zo min mogelijk slachtoffers te hebben aan de eigen zijde, vandaar de aantrekkingskracht van bombardementen van grote hoogte en het gebruik van drones, en talloze Ngo’s dalen neer in het conflictgebied om het ergste leed te verminderen. Ondanks de nobele bedoelingen, zijn die hulpacties vaak niet meer dan een doekje voor het bloeden; de strijd gaat door en zodra ontwikkelingswerkers zelf onder vuur komen, de financiën ophouden of de vijand oprukt en het gebied inneemt, zijn die Ngo’s weer verdwenen. Erger nog; wie onder de lokale bevolking met hen heeft samengewerkt, zou weleens alles kunnen verliezen.
In Afghanistan leken een paar lessen te zijn geleerd; ditmaal was de NAVO er langdurig aanwezig met “boots on the ground”. Dat dit slachtoffers betekende aan NAVO-zijde (waaronder 23 Nederlanders), werd geaccepteerd zonder dat het een politicus de kop kostte. Waar het mijns inziens misging was het ambitieniveau wat in navolging van Paul Kennedy in zijn “Rise and Fall of the Great Powers”, het beste zou kunnen worden omschreven als “Imperial overstretch”. Zo was er geen enkele controle over de toevloed van Taliban strijders uit Pakistan die zich gemakkelijk konden schuilhouden en verplaatsen in het onherbergzame terrein. Ook de financiering van de Taliban door inkomsten uit de papaverteelt kon geen halt worden toegeroepen, een problematiek die we ook kennen uit Latijns-Amerika waar de “War on Drugs” ook al vier decennia voortwoedt zonder resultaat.
Maar wat nog het meeste in het oog springt, is de manier waarop het Westen heeft geprobeerd de politieke macht in Afghanistan te organiseren. Na de omverwerping van het Taliban regime, was er binnen een paar maanden een nieuwe centrale regering, in vele opzichten een “Fremdkörper” onder een door een aantal grootmachten gekozen President die uit het buitenland kwam (Karzai). Daarnaast werd ook een nieuw Afghaans nationaal leger opgezet en een nationaal parlement dat geacht werd het Afghaanse volk te vertegenwoordigen. Dit miskende het feit dat de natie- en staatsvorming op zijn best nog niet voltooid is en vooral de zwaarbewapende clans de dienst uit maken en hun eigen territorium beheersen. Daar gelden heel andere normen en wetten dan in Kabul. Dat zien we in Afrika ook; kunstmatige instituties die geen enkele reflectie zijn van de echte machtsverhoudingen. In plaats van met elkaar, zijn de clans in Afghanistan vaker verbonden aan groeperingen in de verschillende buurlanden die al sinds eeuwen strijden over invloed in Afghanistan en geen belang hebben bij een krachtige, Afghaanse eenheidsstaat. Zelfs als die buurlanden zouden meewerken, dan nog is staatsvorming waarbij het geweldsmonopolie bij de staat komt te liggen evenals het recht tot het heffen van belastingen, heffingen en andere inkomsten, een zaak van eeuwen waarbij instituties langzaam moeten worden opgebouwd en de nodige capaciteit en legitimiteit verkrijgen. En als de Europese geschiedenis enige leidraad kan bieden, dan is dit proces van staatsvorming vaak ook nog een zeer gewelddadig proces. En daarmee is de cirkel rond: de kans bestaat dat de Taliban weer intrek nemen in Kaboel, de regering valt, bijltjesdag volgt en nog meer Afghanen de vlucht nemen. Het doet me sterk denken aan het einde van de Vietnamoorlog, die ook zo’n 20 jaar duurde. Zoals men zegt; een fout is pas een echte fout als je er niks van wil leren. Welke lessen kunnen we hieruit trekken? Ik noem er drie.
1. De inzet van militairen is vooral nuttig als het gaat over het gecontroleerde gebruik van geweld voor het bereiken van concrete, militaire doelstellingen (bijv. de vernietiging van Al-Qaida). Die doelstellingen zijn op hun beurt weer ondergeschikt aan reële politieke doelstellingen. In ontwikkelingsprojecten worden die doelstellingen vaak SMART (Specific, Measurable, Achievable, Relevant, Time-Bound) geformuleerd, wat zeer verhelderend kan werken. Ik denk dat het door de Nederlandse regering gebruikte toetsingskader daarin tekort is geschoten.
2. Andere militaire missies zoals die in Mali dienen zich op die militaire doelen te richten. Immers, succes op militair terrein (verslaan van de jihadisten) is een conditio sine qua non voor het herstellen van de elementaire functies van de (rechts)staat. Zoals betoogd is dat laatste een lange termijn proces dat politiek in Nederland moeilijk te verdedigen is, zeker als het gepaard gaat met grootschalig geweld door een hernieuwd Malinees leger tegen bijv. de Touaregs. Hoe moet die Malinese staat dan weer worden opgebouwd? Dat is een strategisch vraagstuk dat ik hier niet kan beantwoorden maar waar we in de Afrika Studie Groep wel mee bezig zijn, maar er zijn grofweg 2 scenario’s die we kennen uit de geschiedenis; 1) de dominante politieke macht ontstaat van binnenuit, of 2) van buitenuit, waarbij Mali opgaat in een groter geheel, wat de jihadisten ook beogen met hun Kalifaat.
3. De ontwikkelingen in Afghanistan en in Mali leggen mijns inziens de zwakten bloot van het Nederlandse 3D beleid oftewel de gecombineerde inzet van “defense, diplomacy and development”. Ik stond aan de wieg van dat beleid in Afrika, toen we al bijna 20 jaar geleden (kennelijk een magisch getal!) de Afrika-notitie uitbrachten getiteld ‘Sterke Mensen, Zwakke Staten”. Sindsdien heb ik zelf in het Grote Meren gebied in Afrika kunnen waarnemen dat die mooie beleidsdoelstellingen in de praktijk erg weinig voorstellen. Nederland zet vooral in op development, inclusief handel en investeringen, terwijl de beleefde, diplomatieke inzet erg weinig invloed oplevert en defensie meer een symbolische bijdrage blijft, met een veldhospitaal hier en wat trainers daar. In de vele beleidsnotities en antwoorden op Kamervragen, die Buitenlandse Zaken afscheidt, is het sleutelwoord “bijdragen aan”, wat toch heel anders klinkt dan “zullen bereiken”, wat we kennen van resultaatsgericht management. De reden hiervoor is het feit dat er geen noodzaak is tot alle “hens aan dek” en de maatschappelijke druk op de politiek erg gering is om meer te doen, zie het non-debat in de media over de terugtrekking uit Afghanistan.
Reacties