Zomerreeks #12: Waarom Walter van Gervens “Het beleid van de Rechter” na 50 jaar verplichte literatuur blijft
Eerder publiceerden we een blog door Mark Van Hoecke over Van Gervens Het beleid van de Rechter, dat vijftig jaar geleden werd gepubliceerd. Steven Lierman (Leuven, en samen met Walter van Gerven auteur van het ‘Algemeen deel van Belgisch privaatrecht’) voegt daar het volgende blog aan toe.
Het magistrale “Beleid van de rechter” van Walter van Gerven viert zijn gouden jubileum en heeft sindsdien een vaste plaats verworven in de juridische canon van de lage landen. Elke rechtgeaarde jurist is het aan zichzelf verplicht het boek te lezen en te herlezen. Waarom is dit zo, wat maakt dit boek tot een blijver? En welke lessen kunnen we er vandaag nog uit trekken?
Pleidooi voor een waardengerichte juridische activiteit
In tegenstelling tot wat de titel doet uitschijnen gaat het boek over rechtsvinding van elke jurist, niet enkel van de rechter. Wat belangt een beoefenaar van het recht meer aan dan de vraag hoe hij zijn activiteit uitoefent, hoe hij redeneert en tot een besluit komt? Deze blogpost zou afbreuk doen aan het boek door het in enkele regels samen te vatten. We beperken ons tot de kerngedachte die Walter van Gerven zelf in zijn afscheidsrede in de hem kenmerkende heldere stijl in herinnering bracht: “De leidende gedachte van het boekje was dat een jurist aan wie een probleem wordt voorgelegd, niet zelden verschillende richtingen op kan waarvan enkele op overtuigende wijze juridisch kunnen worden beargumenteerd. Als de jurist dan uiteindelijk voor één van die richtingen kiest, doet hij dat niet uitsluitend op grond van zuiver juridische maar ook op grond van andere, meer beleidsmatige overwegingen. Zaak is daarbij om die overwegingen niet subjectief te laten worden, dit is gesteund op zuiver persoonlijke (voor-)oordelen of oordelen eigen aan de groep waartoe men behoort”.
Het boek is een pleidooi – van Gerven zelf heeft het over een geloofsbelijdenis – voor een waarden- en samenlevingsgerichte juridische activiteit. Het gaat dan niet om de waarden waar de rechter noodzakelijkerwijze zelf achterstaat, maar wel om een beoordeling die “aanspraak kan maken op een consensus, althans een geschiktheid tot consensus (“Konzensfähigkeit”) in de samenleving”. Steun hiervoor vindt hij in de gedachten van rechtsgeleerden uit uiteenlopende rechtssystemen. De auteur was er beducht voor om zich het verwijt op de hals te halen de door hem aangehaalde rechtsleer te welwillend te lezen. Het boek bevat dan ook letterlijke citaten die hij steeds zorgvuldig kadert en laat volgen door een kernachtige synthese. Deze aanpak haalt geenszins de vaart uit het boek. Integendeel, het biedt de lezer dezelfde aha-erlebnis die de auteur zelf moet hebben gehad wanneer hij deze passages voor het eerst las. Het biedt tevens een les in bescheidenheid. Nieuwe ideeën worden immers zelden of nooit door één persoon ontwikkeld, stelt van Gerven, maar komen zonder nawijsbaar verband met elkaar op verschillende plaatsen tezelfdertijd naar voor: “juist in dit, preciezer en genuanceerder, of anders formuleren onder invloed van gewijzigde, veelal meer gecompliceerde levensverhoudingen, ligt, (…) een reële vooruitgang van het recht”.
Spanning tussen rechter en politiek op scherp gezet
Toen het boek in 1973 uitkwam, maakte het heel wat reactie los. Het boek zou volgens sommige lezers rechters aanzetten om aan politiek te doen. Nochtans maakt de auteur duidelijk het onderscheid tussen beleid en (partij)politiek, waarbij de rechter a priori zou uitgaan van een opvatting zonder oog te hebben voor andere standpunten en te zoeken naar een zo groot mogelijke consensus. Dat van Gervens stellingname vandaag minder ophef maakt, hoeft niet te verwonderen. De redenen hiervoor zijn gemeenzaam bekend. De in een wet geformuleerde rechtsregel moet voortdurend optornen tegen rechtsregels en -beginselen die vaak hoger staan in de hiërarchie van rechtsnormen en die de jurist dwingen om aan de rechtsregel een soms engere, soms ruimere interpretatie te geven. Wat aan de complexiteit bijdraagt is het gegeven dat de rechtsontwikkeling in handen ligt van tal van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke actoren, elk binnen hun eigen doch vaak overlappende bevoegdheidssfeer. De veelheid aan rechtsregels en -beginselen die toepasbaar zijn op eenzelfde casus, dwingt de jurist meer dan ooit tot het nemen van een beslissing die vaak niet uitsluitend op juridische argumenten stoelt, maar op een onderliggend waardeoordeel. Dat dit de verhouding tussen politiek en rechter niet zelden op scherp zet, is inmiddels voor eenieder duidelijk.
Er is echter minstens nog één andere reden waarom het boek brandend actueel blijft. Meer dan ooit worden rechtszaken gevoerd met een grote maatschappelijke relevantie, met wetenschap als inzet. Denk hierbij aan de klimaatzaken, maar ook aan de rechtszaken naar aanleiding van de covid-19 pandemie of de stikstofuitstoot. De rechter kan bij het beslechten van een waardenconflict niet weigeren recht te doen, ook niet bij afwezigheid van een maatschappelijke consensus. De rechter die zich ver wil houden van meta-juridische waarden en uitspraak meent te doen op grond van zuiver juridische overwegingen neemt, aldus van Gerven, in het waardendebat (onbewust) toch stelling in.
De auteur gaat weliswaar nog een stap verder door de rechter toe te laten om soms zelfs een prioriteit aan te nemen die niet door de actuele meerderheid in de samenleving wordt goedgekeurd. Zo een wetenschappelijke en politieke consensus is er vandaag duidelijk wel met betrekking tot de levensnoodzakelijke uitstootreductie van broeikasgassen. Het is die consensus die maakt dat de uitspraken in de klimaatzaken in verscheidene landen op veel begrip kunnen rekenen, waarbij dan enkel nog wordt geredetwist over de juiste juridische grondslag en de vraag of de rechter de overheid een concreet verbod of gebod kan opleggen. Nochtans zou de rechter volgens deze redenering ook een averechts klimaatbeleid kunnen en moeten terugfluiten wanneer dit zou stoelen op een meerderheidsopvatting die tegen beter weten in de uitstoot van broeikasgassen verder laat ontsporen. De ondergrens waarbij grondrechten schaamteloos in het gedrang komen, wordt even zeer bereikt wanneer een vluchtelingenbeleid mensen met open ogen de dood in jaagt. Zo maakt een recent in Nature gepubliceerd onderzoek brandhout van het populaire argument dat de reddingsacties van vluchtelingen in de Middellandse Zee een aanzuigeffect zouden hebben.
Recht beoefenen zonder oogkleppen
Walter van Gerven was er zich van bewust dat zijn pleidooi hoge eisen stelt aan juristen en hij wees er op dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de rekrutering en bijscholing van rechters. In latere publicaties wees van Gerven ook op het belang van een transparante rechtspraak die de aan de beslissing ten grondslag liggende evenwichtsoefening en bijhorende twijfel durft expliciteren. Als we de rechterlijke uitspraken van de hoogste rechters in België en Nederland er op naslaan, dan blijkt er op dit punt nog werk aan de winkel.
Er zijn nochtans hoopvolle signalen, getuige daarvan de verstrengde aandacht bij de selectie van magistraten voor hun empathische vaardigheden en maatschappelijke betrokkenheid. Een ander is de steeds vaker in rechtspraak geëxpliciteerde zoektocht naar de “common ground”. Deze term laat zich moeilijk in het Nederlands vertalen maar slaat op de consensus die hier en nu bestaat binnen de samenleving en die de rechter als extrajuridisch inzicht betrekt in zijn beslissing. Deze sterk op wetenschappelijke inzichten gefundeerde aanpak is duidelijk te vinden in de rechtspraak van het EHRM alsook in die van het Hof van Justitie. De Hoge Raad liet zich in de Urgenda-zaak op dit punt overigens door het Straatsburgse Hof inspireren. Om de positieve verplichtingen te concretiseren die op grond van de artikelen 2 en 8 EVRM op de overheid rusten, baseert de Hoge Raad zich op de grote mate van consensus dat ten minste een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 25% voor 2020 nodig was. De Hoge Raad vindt die consensus niet enkel in de internationale gemeenschap maar ook in de klimaatwetenschap.
Bescheidenheid siert een jurist
Juristen zoeken nog steeds naar antwoorden op de door van Gerven geformuleerde rechtsvragen en de lijnen die hij trok blijken nog steeds een betrouwbaar kompas. Het actuele pleidooi voor de noodzakelijke openheid en dialoog tussen wetenschappers en juristen, in een voor beide verstaanbare taal, is hiervan een treffende illustratie. In de marge van de voornoemde rechtszaken klinkt de roep naar betere communicatielijnen tussen wetenschap en recht steeds luider. Rechtspreken vereist een minimaal wetenschappelijk inzicht, zo klinkt het onder meer in een recent in Nature Climate Change gepubliceerd artikel. Van juristen mag worden verwacht dat zij wetenschappers beter bewust maken van het bewijs dat nuttig in de rechtszaal kan worden ingezet, alsook van het onderscheid tussen wetenschappelijke en juridische causaliteit. Omgekeerd kunnen wetenschappers meer doen om hun onderzoek relevant en verstaanbaar te maken voor beleid en rechtspraak.
Hoe gelijklopend hiermee is de door van Gerven noodzakelijk geachte openheid van juristen ten aanzien van andere wetenschappen. Opdat de rechter de bij het concrete geschil betrokken waarden kan herkennen en afwegen, moet hij worden gesensibiliseerd voor de in de andere disciplines onderzochte problemen. Hiervoor achtte hij een dialoog broodnodig: “De noodzakelijke openheid t.a.v. andere wetenschappen veronderstelt uiteraard van de kant van de beoefenaars daarvan, en te hunnen behoeve van de kant van de juristen, dat zij en wij onze vakkennis in een begrijpelijke ‘ge-dejargoniseerde taal, in mensentaal, ter beschikking zullen stellen. Immers, slagen wij er niet in elkanders problemen en methodes te verstaan, dan gaan wij ermee door de problemen in deelproblemen op te splitsen, zodat uiteindelijk niemand nog de algemene problematiek kan overschouwen”. Alles komt terug en geen enkel idee in de rechtswetenschap is door één persoon ontwikkeld. Vijftig jaar na de publicatie wordt ook deze stelling opnieuw bekrachtigd.
Deze blogpost is ten dele gebaseerd op de bijdrage “Over wetenschap en achter de feiten hollende rechters” van deze auteur in de bundel die het Tijdschrift voor Privaatrecht in het najaar publiceert naar aanleiding van vijftig jaar “Beleid van de rechter”.
Reacties